ECLI:NL:GHARL:2021:3274

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
19/00408 en 19/00409
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar WOZ-beschikkingen 2015 en 2016

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2015 en 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 220.000 voor 2015 en € 222.000 voor 2016. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar verschoonbaar was, onder andere vanwege gezondheidsproblemen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het Hof heeft de verzoeken om uitstel van de zitting afgewezen, omdat belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn afwezigheid en de zaak zo spoedig mogelijk moest worden afgedaan. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/00408 en 19/00409
uitspraakdatum: 6 april 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 februari 2019, nummers AWB 17/6992 en 17/6993 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
belastingcentrum Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 48 te [A] (hierna: de woning) voor het jaar 2015 vastgesteld op € 220.000 (hierna: beschikking 2015). Tegelijkertijd is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen bekend gemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de woning voor het jaar 2016 vastgesteld op € 222.000 (hierna: beschikking 2016). Tegelijkertijd is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen bekend gemaakt.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft in één geschrift uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren voor de jaren 2015 en 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Bij een aangetekend verzonden brief van 18 september 2020 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 21 oktober 2020 om 10:00 uur te Arnhem. Op 23 september 2020 heeft de griffier van het Hof belanghebbende per brief bericht dat uit informatie van PostNL is gebleken dat de bezorging van de uitnodiging niet is gelukt en dat de zending sinds maandag 21 september 2020 op een afhaallocatie van PostNL in [Z] ligt. Bij deze brief is een kopie van de uitnodiging gevoegd.
1.7.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben om uitstel van de zitting verzocht. Het Hof heeft uitstel van de zitting verleend.
1.8.
Het Hof heeft met belanghebbende gecorrespondeerd over mogelijkheden om de zaken te behandelen. Belanghebbende heeft bij brief van 16 november 2020 aan het Hof bericht dat een zitting op woensdagmiddag 24 maart 2021 akkoord is en hij aanwezig zal zijn als hij niet door ziekte verhinderd is.
1.9.
Bij een aangetekend verzonden brief van 11 februari 2021 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 24 maart 2021 om 13:30 uur te Arnhem. Op 22 februari 2021 heeft de griffier van het Hof belanghebbende per brief bericht dat uit informatie van PostNL is gebleken dat de bezorging van de uitnodiging niet is gelukt en dat de zending sinds zaterdag 13 februari 2021 op een afhaallocatie van PostNL in [Z] ligt. Bij deze brief is een kopie van de uitnodiging gevoegd.
1.10.
Bij brief van 24 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting omdat hij wegens ziekte op 24 maart 2021 verhinderd is. Tevens heeft hij vermeld dat hij de uitnodiging pas op 24 februari 2021 heeft ontvangen.
1.11.
Het Hof heeft bij brief van 25 februari 2021 het verzoek om uitstel van de zitting afgewezen en daarbij de volgende toelichting gegeven.
“ (…)
In deze zaken is eerder een zitting gepland op 21 oktober 2020. Op uw verzoek is deze zitting toen niet doorgegaan. Op 16 november 2020 hebt u het Hof geschreven dat u verzoekt om een fysieke zitting te houden op woensdagmiddag 24 maart 2021.
U verzoekt in verband met ziekte uitstel van de zitting tot juni. U schrijft niet om wat voor ziekte het gaat en waarom die ziekte het bijwonen van een zitting verhindert. Uw verzoek is niet onderbouwd met stukken om objectief verifieerbaar te kunnen vaststellen dat sprake is van een ziekte die het bijwonen van de zitting op verhindert. Verder schrijft u niet dat u verwacht dat u in juni de zitting wel zult kunnen bijwonen en ook niet waarom u dat verwacht.
Het hogerberoepschrift is ingediend in april 2019. Dat is al bijna twee jaar geleden. Het Hof wil daarom de zaak zo spoedig mogelijk afdoen. Een verder uitstel is dus onwenselijk. Het Hof is er niet van overtuigd dat u een zitting in juni wel zult kunnen bijwonen. Daarom wijst het Hof uw verzoek om uitstel van de zitting af.
U kunt de zitting ook bijwonen op digitale wijze via beeldbellen. Als u dat wilt, laat het dan weten. Dan stuur ik u daarover informatie. U kunt ook aan het Hof vragen de zaak af te doen op basis van de stukken zonder voorafgaande zitting.”
1.12.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 maart 2021 nogmaals verzocht om uitstel van de zitting in verband met ziekte en een nieuwe zittingsdatum te plannen op 24 juni 2021.
1.13.
Het Hof heeft het verzoek om uitstel afgewezen onder verwijzing naar de brief van het Hof van 25 februari 2021. Voorts heeft het Hof gewezen op de mogelijkheid voor belanghebbende om zich te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
1.14.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Belanghebbende is niet verschenen. De heffingsambtenaar is, met bericht van verhindering, evenmin verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De Rechtbank heeft vastgesteld dat met dagtekening 28 februari 2015 de beschikking 2015 is verstuurd aan [B] op het adres [a-straat] 48 te [A] (hierna: nr. 48). Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. [B] was op dat moment eigenaar van de woning.
2.2.
[B] is [in] 2016 overleden. Belanghebbende is een van de erfgenamen.
2.3.
Volgens het door de heffingsambtenaar overgelegde afschrift van de beschikking 2016 is deze bekendgemaakt aan de erven van [B]
2.4.
Een oom van belanghebbende, [C] , die eveneens erfgenaam van [B] is, heeft bij brief van 23 september 2016, door de heffingsambtenaar ontvangen op 26 september 2016, de heffingsambtenaar verzocht de WOZ-waarde van de woning voor belastingjaar 2016 te verlagen. De heffingsambtenaar heeft dit verzoek aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking en het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2016 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde brief heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2016 ambtshalve verminderd tot € 130.000.
2.5.
Bij brief van 11 maart 2017 heeft mr. [D] , werkzaam bij [E] te [F] , als gemachtigde van belanghebbende een nieuwe WOZ-beschikking voor het jaar 2016 verzocht en verzocht de beschikking rechtstreeks naar hem te sturen. Bij brief van 28 maart 2017 heeft de heffingsambtenaar de beschikking toegezonden aan de gemachtigde.
2.6.
Bij brief van 6 oktober 2017, door de heffingsambtenaar ontvangen op 9 oktober 2017, heeft belanghebbende op eigen naam bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van de woning. De heffingsambtenaar heeft deze brief aangemerkt als bezwaren tegen WOZ-beschikkingen 2015 en 2016.
2.7.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2017 de bezwaren tegen de WOZ-beschikkingen 2015 en 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn. In dezelfde brief heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning voor belastingjaar 2015 ambtshalve verminderd tot € 130.000.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de bezwaren tegen de beschikkingen 2015 en 2016 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat ingeval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan een zodanig uitstel in de weg staan. De tijdigheid en de gewichtige redenen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
4.2.
Bij de beslissing om de beide verzoeken om uitstel af te wijzen, heeft het Hof de belangen van belanghebbende afgewogen tegen de belangen van een goede procesorde, waaronder mede is begrepen het belang dat een geschil binnen redelijke termijn wordt beslecht. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat het hoger beroep bijna twee jaar geleden is binnengekomen, de datum van de zitting is afgestemd met belanghebbende en hij geen onderbouwing heeft gegeven van de ziekte en waarom het niet mogelijk is om de zitting bij te wonen. Voorts heeft het Hof belanghebbende op alternatieven gewezen zodat de zaak toch behandeld zou kunnen worden. Belanghebbende heeft daar evenwel niet op gereageerd.
2015
4.3.
Vaststaat dat de beschikking 2015 niet ten aanzien van belanghebbende is genomen. Dit betekent dat belanghebbende niet gerechtigd is bezwaar te maken. [1] Als iemand die geen belanghebbende bij de beschikking is, bezwaar maakt, leidt dat tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2016
4.4.
Het Hof gaat er net als de Rechtbank van uit dat het bezwaar voor het jaar 2016 is gericht tegen de beschikking van 31 maart 2017 en niet tegen de beschikking van 29 februari 2016 omdat uit de verklaring van erfrecht volgt dat belanghebbende niet gerechtigd is op te treden namens alle erfgenamen.
4.5.
De beschikking 2016 is geadresseerd aan het kantoor van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende. Met die toezending aan de toenmalige gemachtigde is de beschikking bekendgemaakt en is de bezwaartermijn gaan lopen. [2] Dat de beschikking 2016 niet naar belanghebbende zelf is gezonden doet daar niet aan af, omdat de gemachtigde namens belanghebbende expliciet heeft verzocht de beschikking 2016 rechtstreeks naar de gemachtigde te sturen.
4.6.
Niet in geschil is dat belanghebbende niet binnen de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking 2016 van 31 maart 2017. De termijnoverschrijding is verschoonbaar indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. [3]
4.7.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat de beschikking 2016 niet naar zijn gemachtigde had moeten worden gestuurd, maar naar hem. Daarnaast had belanghebbende gezondheidsproblemen.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is en motiveert dat als volgt. Dat belanghebbende de beschikking 2016 pas later van de gemachtigde heeft gekregen, is een omstandigheid die voor zijn rekening komt. Belanghebbende heeft niet onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zijn gezondheidstoestand het niet toeliet op tijd bezwaar te maken, zodat ook mogelijke gezondheidsproblemen niet tot verschoonbaarheid leiden. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
(I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 april 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Zie artikel 3:42 en artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.Zie artikel 6:11 van de Awb.