ECLI:NL:GHARL:2021:3201

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
21-005997-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van verdachte in hoger beroep en veroordeling voor diefstal en huisvredebreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor viermaal diefstal en eenmaal voor het wederrechtelijk binnendringen in een woning, wat resulteerde in een gevangenisstraf van zes maanden. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in een eerdere zaak. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 6 november 2019, waarin hij was vrijgesproken voor een van de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat hoger beroep tegen deze vrijspraak niet openstond voor de verdachte.

Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die veroordeling van de verdachte eiste voor de bewezenverklaarde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en huisvredebreuk, en heeft de bewijsvoering gebaseerd op diverse proces-verbaal en getuigenverklaringen. De verdachte heeft de feiten bekend, en het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring wettig en overtuigend is.

De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die momenteel een ISD-maatregel ondergaat. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen. Het hof heeft de uitspraak gedaan met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005997-19
Uitspraak d.d.: 6 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 november 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-135662-19 en 18-038437-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-830043-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in penitentiaire inrichting Veenhuizen, locatie [naam1] te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem in de zaak met parketnummer
18-135662-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde en het hem in de zaak met parketnummer
18-038437-19 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij1] BV en [benadeelde partij2] tot bedragen van respectievelijk € 1.353,36 en € 199,90 beiden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van verdachte in de proceskosten gemaakt door benadeelde partij [benadeelde partij1] BV tot een bedrag van
€ 1.707,84. Tot slot heeft de advocaat-generaal de afwijzing gevorderd van de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging (hierna: vordering TUL) van een bij een eerder vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 24 dagen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M. Peeperkorn, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van het hem in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 1 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 6 november 2019 veroordeeld ter zake van het hem in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde en het hem in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De rechter heeft verdachte vrijgesproken ter zake van het hem in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 1 tenlastegelegde. Voorts heeft de rechter de benadeelde partijen [benadeelde partij3] en [benadeelde partij1] BV niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De rechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] toegewezen tot een bedrag van € 199,90 vermeerderd met de wettelijke rente. Tot slot heeft de rechter de tenuitvoerlegging gelast van een bij een eerder vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 24 dagen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-135662-19:
1.
hij, op of omstreeks 21 mei 2019, te [plaats] 4 flessen Whiskey en/of €1250,-. althans een grote hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij, op of omstreeks 5 juni 2019, te [plaats] , een (playstation)spel (Battlefield 4) en/of parfum (Paco Rabanna Million), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 18-038437-19 (gevoegd):
2.
hij op of omstreeks 1 oktober 2018 te [plaats] in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [adres1] bij een ander, te weten bij [naam3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te [plaats] een autoradio van het merk Kenwood, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij2] (filiaal [adres2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te [plaats] een laptop van het merk HP, type Spectre, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde ter terechtzitting van het hof bekend te hebben gepleegd. Niet is gebleken van een andere verklaring nadien dan wel van een pleidooi strekkende tot vrijspraak van verdachte ten aanzien van deze feiten. Daarom volstaat het hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen.
Deze opgave luidt ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde als volgt: [1]
Het proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 6 november 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] ;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam4] , opgenomen op pagina’s 18 e.v. van het politie proces-verbaal met nummer PL0100-2019164749;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juni 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam2] , opgenomen op pagina’s 3 e.v. van het politie proces-verbaal met nummer PL0100-2019164749;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 juni 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam5] , opgenomen op pagina’s 8 e.v. van het politie proces-verbaal met nummer PL0100-2019164749;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 juni 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam6] , opgenomen op pagina’s 6 e.v. van het politie proces-verbaal met nummer PL0100-2019164749.
Deze opgave luidt ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde als volgt: [2]
Het proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 6 november 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] ;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 28 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van [naam7] , opgenomen op pagina’s 18 e.v. van het politie proces-verbaal met nummer PL0100-2019048629;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 9 januari 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij3] , opgenomen op pagina’s 41 e.v. van het politie proces-verbaal met nummer PL0100-2019048629;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 14 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van [naam3] , opgenomen op pagina’s 13 e.v. van het politie proces-verbaal met nummer PL0100-2019048629;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van [naam8] , opgenomen op pagina’s 16 e.v. van het politie proces-verbaal met nummer PL0100-2019048629.

Bewezenverklaring

Door voornoemde wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-135662-19:
1.
hij op 21 mei 2019 te [plaats] flessen Whiskey en een hoeveelheid geld dat toebehoorde aan [benadeelde partij1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op 5 juni 2019 te [plaats] een PlayStation spel, Battlefield 4, en parfum Paco Rabanna Million, toebehorende aan [naam2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak met parketnummer 18-038437-19 (gevoegd):
2.
hij op 1 oktober 2018 te [plaats] in de woning [adres1] bij [naam3] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
3.
hij op 13 oktober 2018 te [plaats] een autoradio van het merk Kenwood toebehorende aan [benadeelde partij2] , filiaal [adres2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
4.
hij op 9 januari 2019 te [plaats] een laptop van het merk HP, type Spectre, toebehorende aan [benadeelde partij3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 3 en 4 bewezenverklaarde levert telkens op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 juni 2019, 21 mei 2019, 9 januari 2019, 13 oktober 2018 en
1 oktober 2018 te [plaats] schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten, namelijk: twee diefstallen uit bedrijven, twee diefstallen uit woningen en tot slot huisvredebreuk door het binnendringen van een woning. Dit zijn ergerlijke feiten. Bovendien hebben de diefstallen schade veroorzaakt en heeft de insluiping het recht van de bewoner van de aangetast om ongestoord gebruik te maken van de woning. De werkwijze van verdachte kenmerkte zich door het zonder enige gêne binnentreden van woningen en bedrijven en aldaar misbruik maken van de onoplettendheid van de gebruikers en het personeel. Dit gebrek aan respect voor de eigendommen en privacy van anderen rekent het hof verdachte aan.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld is voor soortgelijke feiten. Ook blijkt hieruit dat verdachte sinds de onderhavige feiten in het kader van een onherroepelijk veroordeling voor een soortgelijk feit, namelijk winkeldiefstal een ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren ondergaat.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte op dit moment een ISD-maatregel ondergaat en in het kader daarvan verblijft in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, locatie [naam1] . Daarnaast staat verdachte op een wachtlijst voor begeleid wonen bij de [naam9] in [plaats] .
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de veelvuldige recidive van verdachte – niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is noodzakelijk vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane delicten. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de reeds opgelegde ISD-maatregel die verdachte inmiddels ondergaat. Nu de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal worden opgeschort tot het einde van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, is het aan verdachte om door middel van goed gedrag gedurende deze maatregel te laten zien dat hij zijn leven daadwerkelijk wil verbeteren. Mocht dat het geval zijn, dan zou dat – conform de advocaat-generaal ter zitting aan de orde stelde – wellicht van betekenis kunnen zijn voor nog ten uitvoer te leggen straffen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.353,88. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van. € 1.353,36.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.353,36. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskostenveroordeling
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich laten bijstaan door mr. N. Heidanus, advocaat te Groningen. Uit de brief van 17 februari 2021 met daarin vervat een aanvulling op het verzoek tot schadevergoeding inclusief producties, blijkt dat de benadeelde partij een verzoek bij het hof heeft ingediend tot vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten tot heden. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.985,04, bestaande uit € 1.597,20 aan advocaatkosten, waarvan € 277,20 BTW, en € 387,84 aan overige proceskosten. Desgevraagd heeft de benadeelde partij ter terechtzitting verklaard dat zij het BTW-bedrag van de advocaatkosten kan verrekenen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verweer gevoerd tegen een proceskostenveroordeling zoals voormeld. Zij heeft primair aangevoerd dat het hof voor een proceskostenveroordeling aansluiting dient te zoeken bij het liquidatietarief in kantonzaken, hetgeen zou betekenen dat slecht een bedrag van om en nabij € 374,- wat betreft advocaatkosten voor vergoeding in aanmerking komt. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het BTW-bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu de benadeelde partij de BTW kan verrekenen.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 238 leden 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) luiden als volgt:
‘1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, wordt, indien de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij zonder gemachtigde procedeert, onder de kosten waarin laatstgenoemde partij wordt veroordeeld, opgenomen een door de rechter te bepalen bedrag voor noodzakelijke reis- en verblijfkosten van die wederpartij. De rechter kan onder de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld, ook opnemen een door hem te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten van de wederpartij.
2. Procedeert de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij met een gemachtigde, dan wordt onder die kosten een door de rechter te bepalen bedrag opgenomen voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde, tenzij de rechter om in het vonnis te vermelden redenen anders beslist.’
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden volgt dat de artikelen 237 tot en met 240 Rv, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij de uitspraak in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. [3] Daarbij haalt de Hoge Raad een passage uit de wetsgeschiedenis aan die als volgt luidt:
‘de proceskosten waarin de verliezende partij veelal wordt veroordeeld [leveren] vaak geen volledige vergoeding [op] van hetgeen de winnende partij aan het proces ten koste heeft gelegd. (…) Een volledige vergoedingsplicht is wel denkbaar, doch alleen in „buitengewone omstandigheden” (…). Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad.”
Op grond van het voorgaande komen zowel de noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten van benadeelde partij [benadeelde partij1] als een bedrag voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking.
De stelling van de raadsvrouw van verdachte klopt in zoverre dat doorgaans aansluiting wordt gezocht bij vergoeding conform het liquidatietarief in kantonzaken, echter het toepasselijke liquidatietarief is niet dwingend voorgeschreven en het hof kan daarvan afwijken. Het hof acht daartoe in dit concrete geval voldoende reden aanwezig. Verdachte heeft door middel van een onrechtmatige daad opzettelijk handelend en louter met het oog op zijn eigen gewin schade veroorzaakt, waarvoor verdachte aansprakelijk is. Bovendien komen de door de benadeelde partij opgevoerde proces- en verletkosten het hof niet onredelijk of onbillijk voor. De verrichte werkzaamheden en daarmee de gemaakte kosten ter onderbouwing van de vordering strekkende tot schadevergoeding zijn beperkt gebleven en de diverse kostenposten zijn duidelijk gespecificeerd. Gelet op deze wijze van rechtsbijstandsverlenging ter zake van de vordering strekkende tot schadevergoeding, vindt het hof het redelijk dat de verzochte proceskosten vergoed worden. Evenwel onder aftrek van de BTW-kosten, die de benadeelde partij kan verrekenen. Het hof zal de proceskostenvergoeding bepalen op een bedrag van
€ 1.707,84 bestaande uit € 1.320, - aan advocaatkosten exclusief BTW en € 387,84 aan overige proces- en verletkosten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 199,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 199,90. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen van 30 juli 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 dagen, parketnummer 18-830043-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14h, 14i, 14j, 36f, 57, 63, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.353,36 (duizend driehonderddrieënvijftig euro en achtentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.707,84 (duizend zevenhonderdzeven euro en vierentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-135662-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.353,36 (duizend driehonderddrieënvijftig euro en achtentachtig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 mei 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 199,99 (honderdnegenennegentig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-038437-19 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 199,99 (honderdnegenennegentig euro en negenennegentig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 oktober 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 18 februari 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 30 juli 2018, parketnummer 18-830043-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 49 dagen, waarvan 24 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 6 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2019164749, gesloten en getekend op 27 juni 2019 door [verbalisant1] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.
2.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2019048629, gesloten en getekend op 7 april 2019 door [verbalisant2] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.
3.Hoge Raad 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600.