ECLI:NL:GHARL:2021:3189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
21-005616-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsoverwegingen ten aanzien van gevaarzetting in het verkeer en weigering medewerking aan bloedonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van gevaarzetting in het verkeer en het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek, beide in strijd met de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft verklaard dat hij niet de bestuurder van de auto was en zich tijdens de achtervolging door de politie in zijn woning bevond. Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig, gezien de getuigenverklaringen van de verbalisanten die de verdachte als bestuurder hebben herkend en de omstandigheden van de achtervolging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor de gevaarzetting en 20 uren voor het weigeren van medewerking aan het bloedonderzoek, met daarbij een ontzegging van de rijbevoegdheid van respectievelijk 9 maanden en 2 maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking heeft genomen. De verdachte is strafbaar verklaard en de opgelegde straffen zijn in overeenstemming met de aard en ernst van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005616-19
Uitspraak d.d.: 2 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2019 met parketnummer 96-121808-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat ter zake van het onder 1 tenlastegelegde verdachte een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van negen maanden wordt opgelegd. Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden wordt opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 24 oktober 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van negen maanden en ter zake van de onder 2 tenlastegelegde gevaarzetting in het verkeer (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994) veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op een of meerdere wegen,
- een of meerdere keren, (telkens) van richting is veranderd zonder hierbij richting aan te geven, en/of
- op de [adres1] , met een snelheid van ongeveer 80 km/u heeft gereden,
althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 km/u, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, waarbij een tegemoetkomende bestuurder moest remmen om een aanrijding te voorkomen, en/of - op de [adres2] , met een snelheid van ongeveer 50 km/u heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 km/u, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij heeft geweigerd mee te werken aan een bevolen bloedonderzoek. Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij als bestuurder van een auto gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij niet de persoon is geweest die op 30 maart 2019 in [plaats] in de auto heeft gereden. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, nu er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte degene is geweest die het voertuig heeft bestuurd. Blijkens de verklaringen van de verbalisanten droeg verdachte een wit shirt met een zwart vest, terwijl op de foto van verdachte op de ID Staat op pagina 40 van het dossier te zien is dat verdachte een donker poloshirt droeg op 30 maart 2019, aldus de verdediging. Dat hij hangend over de schutting in de steeg door de verbalisanten is aangetroffen, vindt zijn oorzaak in het feit dat hij – verdachte – vanuit de woning zag dat er ‘gedoe’ was met de politie aan de voorzijde van de woning/op straat, dat hij zich daar naartoe wilde begeven, dat hij de woning aan de achterzijde heeft verlaten ten einde via de steeg naar de voorzijde te gaan, dat hij de schuttingdeur wilde afsluiten, dat hij daartoe handelingen aan de binnenzijde van de schutting diende te verrichten en dus (van buiten naar binnen) over de schutting moest hangen, aldus verdachte.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze verderop in dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 1 april 2019 door verbalisanten [verbalisant1] , [verbalisant2] , [verbalisant3] en [verbalisant4] , blijkt dat verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant4] verdachte ambtshalve hebben herkend als bestuurder van het voertuig op 30 maart 2019. Verbalisant [verbalisant1] maakt er melding van dat hij verdachte eerder als bestuurder van dit voertuig staande heeft gehouden. Verbalisant [verbalisant4] heeft in het proces-verbaal opgenomen dat hij verdachte kent van eerdere strafzaken.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte door verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant4] te twijfelen. Voor wat betreft de verwijzing door de verdediging naar de foto van verdachte in het dossier, merkt het hof op dat – indien er al van zou kunnen/moeten worden uitgegaan dat verdachte bij het maken van die foto nog dezelfde kleding droeg als ten tijde van zijn aanhouding – op die foto slechts het gezicht en de hals van verdachte zijn afgebeeld, dat zichtbaar is dat de hals/nek van verdachte (deels) wordt omhuld door een (aan de voorzijde openstaande) zwarte kraag en dat geenszins is uit te sluiten dat verdachte (ook) ten tijde van het maken van de foto een wit shirt droeg.
Verdachtes verklaring dat hij niet de bestuurder van de auto was en zich ten tijde van de achtervolging in de woning bevond, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. Uit de hierna weer te geven bewijsmiddelen volgt immers dat verbalisanten verdachte, vluchtend uit de auto, een steeg zien inrennen en dat zij hem direct daarna, hangend over de schutting, daar aantreffen en aanhouden. Uitgaand van het scenario van verdachte zou de wegvluchtende bestuurder van de auto (op naam van de zus van verdachte), kennelijk (zeer) sterk gelijkend op verdachte doch omtrent wiens identiteit verdachte desgevraagd geen enkel idee zegt te hebben, in de steeg zijn verdampt. Dit scenario acht het hof, mede in het licht van de overige bewijsmiddelen, – als vermeld – volstrekt ongeloofwaardig.
Op basis van het voorgaande verwerpt het hof het verweer van de verdediging en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Bewijsmiddelen onder 1 en 2 tenlastegelegde

Het hof past de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk is weergegeven.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2019, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland, District Fryslân, Basisteam [plaats] , genummerd PL0100-2019079584, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verbalisanten [verbalisant1] , [verbalisant2] , [verbalisant3] en [verbalisant4] :
Op zaterdag 10 maart 2019 (
het hof begrijpt: 30 maart 2019) omstreeks 19:35 uur reden wij, verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant3] op de [adres3] in de richting van de [adres4] te [plaats] . Op de kruising met de [adres1] zagen wij een zwarte Audi, voorzien van kenteken [kenteken] , geparkeerd staan bij de glasbak/vuilniszak aldaar. Het is mij, verbalisant [verbalisant1] , ambtshalve bekend dat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] , gebruik maakt van dit voertuig. Wij zagen vervolgens een persoon bij deze glasbak staan. Ik, verbalisant [verbalisant1] , herkende deze persoon als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik heb deze persoon namelijk eerder, kort geleden, een keer verhoord. Wij zagen dat hij instapte aan de bestuurderszijde van het voertuig. Wij zagen geen andere personen in of bij het voertuig. Bij bevraging van het kenteken in het bedrijfsprocessensysteem zagen wij dat het voertuig op naam stond van [naam1] . Het is mij, verbalisant [verbalisant1] , bekend dat dit de zus van [verdachte] betreft. Ik heb [verdachte] eerder staande gehouden als bestuurder van dit voertuig. Tijdens die staande houding testte een bij [verdachte] afgenomen drugstest positief op meerdere aangewezen stoffen namelijk THC en Amfetamine. Hij, [verdachte] , weigerde toen de medewerking aan een bloedonderzoek. Bij het opvragen van het kenteken in het bedrijfsprocessen systeem bleek tevens dat [verdachte] op 20 februari 2019 in dit zelfde voertuig werd staande gehouden. Tijdens deze controle onttrok hij zich aan zijn staande houding.
Wij, verbalisanten, zagen vervolgens dat [verdachte] weg reed in de richting van de
[adres5] . Wij reden vervolgens, via de [adres6] , naar het voertuig toe.
Wij hielden hierbij constant zicht op het voertuig. Wij zagen dat hij vanaf de
[adres1] de "houten" brug op reed. Hier gaat de [adres1] over in de
[adres5] . Wij besloten het voertuig staande te houden op grond van de Wegenverkeerswet. Wij wilden namelijk een verkeerscontrole uitvoeren en [verdachte] onderwerpen aan een drugstest. Op deze "houten" brug gaven wij, middels ons
stoptransparant, bevestigd in ons dienstvoertuig, een stopteken aan [verdachte] . Wij
reden 20 meter achter het voertuig. Wij zagen dat het voertuig geen vaart minderde en
door bleef rijden. Het voertuig sloeg vervolgens rechtsaf. Dit is nog steeds de
straat [adres5] . Ik, verbalisant [verbalisant1] , tevens bestuurder van ons
dienstvoertuig, knipperde met de koplampen van ons voertuig om de aandacht te trekken van [verdachte] . Tevens claxonneerde ik twee maal wederom met het doel [verdachte] te doen stoppen. Wij, verbalisanten, zagen dat de bestuurder van het voertuig niet voldeed aan het door ons gegeven stopteken. Wij zagen namelijk dat het voertuig geen snelheid minderde.
Wij zagen vervolgens dat het voertuig wederom rechts afsloeg de [adres7] op. Deze weg reed hij rechtdoor totdat we wederom afreden op de [adres5] . Hier sloeg hij twee keer linksaf waarna we de "houten" brug weer op reden. Wij zagen dat [verdachte] de snelheid verhoogde. Hij reed met een geschatte snelheid van 80 kilometer per uur de [adres1] op. Alhier is 30 kilometer per uur toegestaan omdat dit een woonwijk betreft. Wij zagen dat hij de kruispunten, welke tevens zijn voorzien van
verkeersdrempels, overstak zonder af te remmen. Wij zagen namelijk geen remlicht van het voertuig oplichten. Wij zagen deze eerder wel oplichten voordat het voertuig
afsloeg. Wij zagen dat het voertuig met onverminderde snelheid de [adres1] over reed. Wij zagen dat er een voertuig vanaf de tegenovergestelde richting de straat in reed. Wij zagen dat het voertuig sterk af moest remmen om een aanrijding te
voorkomen. Wij zagen dat [verdachte] met een snelheid van 40 kilometer per uur om deze auto heen reed. Wij zagen hierna dat [verdachte] linksaf sloeg de [adres2] op. Hier reed hij met een geschatte snelheid van 50 kilometer per uur waar wederom 30 kilometer per uur is toegestaan. De [adres2] is een onoverzichtelijke smalle
straat met veel geparkeerde auto's. Aan weerszijden van de straat bevinden zich
trottoirs bestemd voor voetgangers. Hierna zagen wij het voertuig, telkens met
verhoogde snelheid, door meerdere straten van de wijk rijden. Dit was omstreeks 19:43 uur de weersomstandigheden waren droog waardoor er meerdere mensen buiten waren. Wij zijn tijdens de gehele achtervolging het voertuig geen moment uit het oog verloren. Het voertuig reed met een dusdanig verhoogde snelheid door de relatief smalle straten dat hij hierdoor gevaar veroorzaakte.
Wij, verbalisanten, zagen meerdere malen vuurvonken onder het voertuig vandaan komen bij het nemen van verkeersdrempels. Dit kwam doordat het chassis van het voertuig het wegdek raakte. Wij zagen dat de bestuurder van het voertuig bij het veranderen van richting geen enkele keer richting heeft aangegeven. Uiteindelijk zagen wij dat het voertuig stopte op de [woonadres] ter hoogte van perceelnummer [1] . Het is mij, verbalisant [verbalisant1] , bekend dat [verdachte] woonachtig is op de [woonadres] . Ik plaatste ons dienstvoertuig naast het voertuig waarin [verdachte] reed. Ik, verbalisant [verbalisant1] stapte uit en liep naar het voertuig toe. Ik zag [verdachte] achter het stuur zitten. Ik zag geen andere personen in het voertuig zitten. Ik probeerde het bestuurdersportier open te maken. Ik voelde echter dat het portier niet kon worden opengemaakt omdat dit kennelijk op slot zat. Ik zag dat [verdachte] wijd opengesperde ogen had. Ik zag vervolgens dat de mij ambtshalve bekende [naam2] de woning met perceelnummer [1] uit kwam lopen.
Ik, verbalisant [verbalisant3] , stapte ook uit ons dienstvoertuig en zag de man, die ik
eerder bij de glasbak had zien staan, in het voertuig achter het stuur zitten. Tevens
zag ik een man uit de woning gelegen aan de [woonadres] komen. Wij, verbalisanten, hoorden hem zeggen "dat is mijn broertje", "doe rustig" en "ik los het wel op" zeggen. Wij hoorden dat het voertuig hoge toeren maakte. Wij zagen dat [verdachte] probeerde om met het voertuig via het trottoir weg te rijden. Dit lukt hem echter niet. Vervolgens zagen wij dat hij achteruit reed, de weg weer op. Vervolgens reed hij langs het dienstvoertuig. Ik zag dat er een dienstvoertuig met optische en geluidsignalen de straat in kwam rijden. Ik zag dat [verdachte] stopte en uitstapte. Ik zag dat hij wegrende de steeg, gelegen tussen de woningen met perceelnummer 19 en 21, in.
Ik, verbalisant [verbalisant4] , kwam de straat in rijden met een opvallend dienstvoertuig
en voerde optische en geluidsignalen. Ik zag een zwarte Audi, voorzien van
kenteken [kenteken] , in de straat staan. Ik zag verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant3]
bij dit voertuig staan. Ik zag dat het bestuurdersportier werd geopend en zag een man
uitstappen. Ik herkende deze man als [verdachte] . Ik heb verschillende keren met
hem gesproken in verschillende strafzaken. Wij, verbalisanten [verbalisant4] en [verbalisant1] , zagen dat hij de steeg in rende. Wij zagen dat hij in de steeg rechtsaf sloeg. Toen wij vervolgens rechtsaf gingen zagen wij dat [verdachte] aan de rechterzijde van de steeg aan een schutting hing, kennelijk om over deze schutting heen te klimmen. Het is mij, verbalisant [verbalisant4] bekend dat [verdachte] hier woonachtig is. Wij verbalisanten, [verbalisant4] en [verbalisant1] pakten [verdachte] vervolgens vast en trokken hem naar beneden.
Ik, verbalisant [verbalisant3] , vroeg [verdachte] , nadat hij aan het bureau in [plaats] werd
ingesloten, of hij mee wilde werken aan een drugstest. Ik hoorde hem zeggen "Ik pak
dat stokje niet vast." en hij weigerde hierdoor de medewerking.
Ik, verbalisant [verbalisant1] , voerde vervolgens een Psycho Motorische Test uit. Ik zag
dat [verdachte] transpireerde. Tevens zag ik dat hij waterige ogen en vergrote pupillen
had. Tijdens het vervoeren van [verdachte] werd gezien dat hij trilde.
Ik, verbalisant [verbalisant2] , stelde , omstreeks 20.30 uur, aan [verdachte] de vraag
of hij mee wilde werken aan een bloedonderzoek. Ik hoorde hem vervolgens zeggen "Nee, ik werk helemaal nergens aan mee."
Door hulp officier van justitie [verbalisant5] werd de medewerking aan de
bloedproef bevolen. Echter werd deze medewerking door [verdachte] geweigerd.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een ‘Checklist Psycho Motorische Test’ d.d. 30 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant1] , opgenomen op pagina 41 van het dossier van Politie Noord-Nederland, District Fryslân, Basisteam [plaats] , genummerd PL0100-2019079584, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – voor zover inhoudende
als bevindingen van verbalisant [verbalisant1]:
Naam verdachte: [verdachte]
Tijdstip 20:42
Datum: 30 maart 2019
Drugs
Eerste contact
Uiterlijk: overmatig transpireren, slikken/lippen bevochtigen, wijd opengesperde ogen.
Ogen: waterig/wazig.
Pupilgrootte: vergrote pupil.
Voortgezet contact
Motoriek: Trillen.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 1 april 2019, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland, District Fryslân, Basisteam [plaats] , genummerd PL0100-2019079584, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant5] :
Toestemming bloedonderzoek
Ik, [verbalisant2] ( [nummer1] ), heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe geen toestemming.
Bevel bloedonderzoek
Op zaterdag 30 maart 2019 om 21:37 uur, Buro [plaats] , [adres8] , [plaats]
heb ik, [verbalisant5] ( [nummer2] ), in mijn hoedanigheid van hulpofficier van
justitie, de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is medegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert.
De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Dit bleek uit: verdachte gaf aan niet mee
te willen werken aan het bloedonderzoek.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 30 maart 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
2.
hij op 30 maart 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op een of meerdere wegen,
- meerdere keren, (telkens) van richting is veranderd zonder hierbij richting aan te geven, en
- op de [adres1] , met een snelheid van ongeveer 80 km/u heeft gereden,
althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 km/u, waarbij een tegemoetkomende bestuurder moest remmen om een aanrijding te voorkomen, en
- op de [adres2] , met een snelheid van ongeveer 50 km/u heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 km/u,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 30 maart 2019 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft een stopteken van de politie genegeerd en met zijn personenauto met een aanmerkelijk hogere dan de toegestane maximumsnelheid en zonder gebruikmaking van zijn richtingaanwijzers bij het afslaan door een woonwijk gereden. Een voertuig in tegengestelde richting moest sterk afremmen om een aanrijding met verdachte te voorkomen. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Verdachte heeft bovendien niet voldaan aan de verplichting om mee te werken aan een bloedonderzoek, nadat tegen hem de verdenking was ontstaan dat hij onder invloed van drugs de auto heeft bestuurd. Hierdoor heeft verdachte de handhaving van de verkeerswetgeving en de controle op de veiligheid in het verkeer door de politie belemmerd.
Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte onder meer ter zake van rijden onder invloed eerder onherroepelijk is veroordeeld. Kennelijk heeft deze eerdere veroordeling verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het overtreden van de Wegenverkeerswet. Tevens blijkt uit voornoemd uittreksel dat verdachte na de pleegdatum van de thans ter beoordeling staande feiten een straf is opgelegd, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof is van oordeel dat de straf ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, zoals door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal wordt gevorderd, onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor rijden onder invloed. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte tot op heden en – wat het hof betreft – tegen beter weten in geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen hij heeft misdaan. Oplegging van een vrijheidsstraf is naar het oordeel van het hof in beginsel passend en geboden. Het hof zal deze vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, om verdachte duidelijk te maken dat hij zich in de toekomst niet nogmaals schuldig moet maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geen meerwaarde heeft, nu bij het onherroepelijk worden van dit arrest op grond van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 het rijbewijs van verdachte van rechtswege ongeldig wordt. Het hof ziet hierin echter – mede ter bescherming van de verkeersveiligheid – geen reden om het opleggen van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid achterwege te laten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken, met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden passend en geboden. Wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde ziet het hof geen aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van de door de politierechter opgelegde straf en acht het hof oplegging van een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 uren hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 2 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.