ECLI:NL:GHARL:2021:31

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
200.285.402
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een incident in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], wonende te [A], en [geïntimeerde], handelende onder de naam [B], wonende te [C]. In eerste aanleg heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 26 augustus 2020, [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.464,65 aan onbetaalde facturen aan [geïntimeerde]. [Appellante] heeft in hoger beroep een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis. Het hof overweegt dat de uitvoerbaarheid van een veroordeling in beginsel gehandhaafd blijft, ook al is daartegen hoger beroep ingesteld. Een uitzondering kan worden gemaakt als het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde]. Het hof concludeert echter dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat haar belang zwaarder weegt. De incidentele vordering wordt afgewezen, en [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.285.402
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 8201503)
arrest van 5 januari 2021
in het incident in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J. Dongelmans,
tegen:
[geïntimeerde],
handelende onder de naam [B] ,
wonende te [C] ,
geïntimeerde, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 oktober 2020 met grieven en een incidentele vordering ex artikel 351 Rv,
- de conclusie van eis, tevens aanvulling gronden incidentele eis,
- het op 10 november 2020 tegen [geïntimeerde] verleende verstek.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
[geïntimeerde] heeft [appellante] bijgestaan als advocaat in een echtscheidingsprocedure. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter [appellante] in conventie veroordeeld om aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 20.464,65 aan onbetaalde facturen, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] bij de verlening van rechtsbijstand aan haar beroepsfouten gemaakt, onder meer door voor haar geen toevoeging voor de rechtsbijstand aan te vragen. Zij heeft in reconventie terugbetaling gevorderd van de bedragen die zij aan [geïntimeerde] heeft betaald. De kantonrechter heeft die vordering tot een bedrag van € 2.310,- aan reeds betaalde facturen afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In hoger beroep heeft [appellante] een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
Het hof overweegt vooraf dat het uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar zal zijn, ook al is daartegen hoger beroep ingesteld. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] . Het hof moet daarbij in dit incident uitgaan van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter. De kans van slagen van het hoger beroep moet daarbij buiten beschouwing blijven, maar wanneer blijkt dat de veroordeling berust op een kennelijke misslag, kan het hof daaraan gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.3
Nu tegen [geïntimeerde] verstek is verleend, dient de incidentele vordering van [appellante] op grond van artikel 139 Rv jo artikel 353 Rv te worden toegewezen, tenzij deze het hof onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, komt het hof de incidentele vordering ongegrond voor.
3.4
[appellante] stelt dat het vonnis een kennelijke misslag bevat omdat de kantonrechter niet is ingegaan op haar betoog dat [geïntimeerde] haar had moeten informeren over de mogelijkheid van het aanvragen van een voorwaardelijke toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand, welke toevoeging had kunnen worden ingetrokken indien de procedure financieel resultaat zou hebben opgeleverd. Deze stelling kan het hof niet volgen. De kantonrechter heeft immers geoordeeld dat niet wordt toegekomen aan het beoordelen van het verweer ter zake van de beroepsfouten, omdat [appellante] niet heeft gesteld dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de beweerde beroepsfouten, noch dat [appellante] als gevolg van die fouten schade heeft geleden, terwijl zij in reconventie ook geen schadevergoeding heeft gevorderd. Deze overweging berust niet op een kennelijke juridische of feitelijke misslag.
3.5
De veroordeling van de rechtbank betreft een veroordeling tot betaling van een geldsom door [appellante] aan [geïntimeerde] . Het belang van [geïntimeerde] bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ten aanzien van die veroordeling is in beginsel gegeven (zie HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688). Daartegenover staat dat [appellante] belang heeft bij de schorsing van de tenuitvoerlegging. Haar belang is erin gelegen dat zij de geldsom pas aan [geïntimeerde] hoeft te voldoen op het moment dat de veroordeling onherroepelijk is geworden. De enkele omstandigheden dat de echtscheidingsprocedure niet tot het door [appellante] gewenste (financiële) resultaat heeft geleid en dat [appellante] klachten bij de tuchtrechter heeft ingediend over het beroepsmatig handelen van [geïntimeerde] , maken niet dat het belang van [appellante] zwaarder dient te wegen dan het belang van [geïntimeerde] . Voor zover de door [geïntimeerde] genomen executiemaatregelen tot onherroepelijke rechtsgevolgen zouden leiden, is dat een uitvloeisel van het hiervoor genoemde beginsel dat een uitspraak in beginsel ten uitvoer kan worden gelegd. [appellante] heeft onvoldoende gesteld om daarvan af te wijken. Onder meer is niet gesteld of gebleken dat door de tenuitvoerlegging van het vonnis aan de zijde van [appellante] een (financiële) noodtoestand zal ontstaan of dat sprake is van een onaanvaardbaar restitutierisico.

4.De slotsom

4.1
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen en [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen. De kosten van het incident aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op nihil.
4.2
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

5.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op nihil;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2021.