ECLI:NL:GHARL:2021:31
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een incident in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], wonende te [A], en [geïntimeerde], handelende onder de naam [B], wonende te [C]. In eerste aanleg heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 26 augustus 2020, [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.464,65 aan onbetaalde facturen aan [geïntimeerde]. [Appellante] heeft in hoger beroep een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis. Het hof overweegt dat de uitvoerbaarheid van een veroordeling in beginsel gehandhaafd blijft, ook al is daartegen hoger beroep ingesteld. Een uitzondering kan worden gemaakt als het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde]. Het hof concludeert echter dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat haar belang zwaarder weegt. De incidentele vordering wordt afgewezen, en [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt.