ECLI:NL:GHARL:2021:3092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
200.275.329/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van facturen voor geleverde bouwmaterialen en de onderbouwing van verweer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], h.o.d.n. [appellant] Bouwbedrijf, tegen Van Houwelingen Hout B.V. De zaak betreft de betaling van facturen voor geleverde bouwmaterialen. [appellant] heeft in 2018 hout en bouwmaterialen gekocht van Van Houwelingen, waarbij de materialen door zijn werknemers werden opgehaald. Van Houwelingen heeft in totaal zestien facturen opgemaakt, maar [appellant] heeft deze facturen niet tijdig betaald. Na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de vordering van Van Houwelingen heeft toegewezen, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat hij de facturen niet heeft ontvangen, maar het hof oordeelt dat dit verweer te laat is ingediend. Het hof stelt vast dat de facturen tijdig zijn verzonden en dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de vordering van Van Houwelingen. Het hof benadrukt dat het op de weg van [appellant] ligt om zijn verweer te onderbouwen, wat hij niet heeft gedaan.

Het hof concludeert dat de vordering van Van Houwelingen deugdelijk is onderbouwd en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij niet verplicht is om te betalen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten. De beslissing van het hof is op 30 maart 2021 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.275.329/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7951728)
arrest van 30 maart 2021
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [appellant] Bouwbedrijf,
wonende te [A] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.H. Kuiper, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
Van Houwelingen Hout B.V.,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Van Houwelingen,
advocaat: mr. D.H. Mathijssen, die kantoor houdt te Veghel.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 10 november 2020 heeft met instemming van partijen op 19 januari 2021 een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgehad. Vanwege de coronabeperkingen vond deze zitting plaats met gebruikmaking van digitale middelen. Van de zitting is een verslag gemaakt (het proces-verbaal). Vervolgens heeft het hof besloten dat uitspraak wordt gedaan.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
[appellant] exploiteert een bouwbedrijf. In 2018 heeft hij hout en bouwmaterialen van Van Houwelingen gekocht en geleverd gekregen. Deze materialen werden bij
Van Houwelingen opgehaald door werknemers van [appellant] . Zij reden dan telkens het magazijn in en laadden zelf de benodigde goederen in. Bij het uitrijden werd opgegeven welke goederen waren ingeladen. Daarvan werd vervolgens een leverbon opgemaakt. De werknemers van [appellant] controleerden of tekenden die bonnen niet.
2.2
Over de periode 26 maart 2018 tot 14 augustus 2018 heeft Van Houwelingen zestien op naam van [appellant] gestelde facturen opgemaakt tot een totaal van € 17.278,78. Na vermeerdering van dat bedrag met € 3.012,27 aan rente en € 2.591,82 aan incassokosten beliep deze vordering volgens Van Houwelingen op 17 mei 2019 € 22.882,87. Op
20 september 2018 is in mindering daarop € 4.000,- betaald.
2.3
Van Houwelingen heeft bij de kantonrechter betaling gevorderd van het restant van € 18.882,87, vermeerderd met contractuele rente en kosten. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen. De strekking van het hoger beroep is, dat ze alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Van Houwelingen heeft aangevoerd dat zij de facturen voor de materialen die
[appellant] in de hiervoor genoemde periode heeft gekocht steeds kort na de aankopen heeft verstuurd en gespecificeerd, en dat die rekeningen goeddeels onbetaald zijn gebleven. De desbetreffende stukken zijn in het geding gebracht. De vordering is daarmee afdoende onderbouwd. Het ligt op de weg van [appellant] om er gemotiveerd verweer tegen te voeren.
3.2
Op de zitting heeft hij gezegd dat hij deze facturen niet heeft gekregen. Met dat verweer komt hij te laat. De kantonrechter heeft namelijk overwogen dat die facturen wekelijks of tweewekelijks werden verstuurd, en tegen die vaststelling is geen grief gericht. Dit verwijt is bovendien strijdig met de opmerking van mr. Kuiper op diezelfde zitting dat vanaf 30 april 2018 wel facturen werden verzonden. De verzending van de facturen waarop Van Houwelingen zich baseert, staat dus vast.
3.3
Verder voert [appellant] aan dat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat hij een zogenoemd ‘bevrijdend verweer’ heeft gevoerd, en niet een ‘grondslagverweer’ (door hem ‘bestrijdend verweer’ genoemd). Het verschil is van belang, omdat [appellant] de feitelijke onderbouwing van een bevrijdend verweer moet bewijzen. Bij een grondslagverweer rust die plicht op de schouders van Van Houwelingen.
3.4
De klacht is echter niet terecht: net als het hof heeft de kantonrechter vooropgesteld dat het op de weg van [appellant] ligt om gemotiveerd verweer te voeren. Zij heeft daaraan toegevoegd dat zijn verweer te algemeen en te speculatief is gebleven. Daarmee heeft de kantonrechter een juist oordeel gegeven: zij is uitgegaan van de stelplicht die [appellant] bij zijn betwisting van de stellingen van Van Houwelingen heeft, en heeft vervolgens de regel toegepast dat de rechter aan die betwisting voorbij kan gaan als deze onvoldoende is gemotiveerd, zodat de gestelde feiten vaststaan [1] .
3.5
Ook in hoger beroep schiet [appellant] in dat verweer tekort. Zoals gezegd, staat namelijk vast dat hij over een periode van bijna vijf maanden diverse keren materialen bij Van Houwelingen heeft gekocht, en dat die leveringen hebben geresulteerd in
16 gespecificeerde facturen. Vast staat ook, dat [appellant] pas geruime tijd na de laatste factuur openlijk is gaan betwijfelen of die specificaties wel kloppen: hij sloot niet uit dat hij moest betalen voor spullen die een ontslagen medewerker van Van Houwelingen heeft meegenomen en wierp ook de mogelijkheid op dat aan hem is gefactureerd wat aan het bedrijf van zijn vader is geleverd.
De ontslagen medewerker was echter helemaal niet betrokken bij het grootste deel van de leveringen waar deze procedure betrekking op heeft. Voor zover die werknemer deze leveringen wel heeft afgehandeld, ontbreekt elke aanwijzing voor de veronderstelling - meer is het niet - dat hij op leverbonnen, welke dat ook mogen zijn, materialen heeft vermeld die niet zijn afgenomen. Hetzelfde geldt voor de suggestie dat [appellant] rekeningen gepresenteerd krijgt voor materialen die zijn vader heeft gekocht.
3.6
Ook de constatering dat 3 van de 16 facturen met een gezamenlijk saldo van € 1.360,72 betrekking hebben op leveringen die zouden zijn gedaan gedurende de bouwvak, volstaat niet als verweer. De bouwvak verhindert immers op zichzelf niet de verkoop van bouwmaterialen. [appellant] heeft nagelaten met andere argumenten te onderbouwen dat gedurende die periode geen leveringen hebben plaatsgevonden (of, mocht dat zijn bedoeld, dat toen minder is afgenomen dan in rekening is gebracht).
3.7
Waar het in deze zaak op neerkomt, is dat de keuze van [appellant] om de leverbonnen niet te laten controleren en tekenen, voor zijn risico komt. Dat zou anders kunnen zijn als de mogelijkheid daartoe op enig moment heeft ontbroken door omstandigheden die aan
Van Houwelingen zijn toe te rekenen, maar dat is niet aangevoerd.
3.8
Ten slotte: [appellant] heeft de vaststelling van de kantonrechter bestreden dat hij zijn klachtplicht heeft geschonden (dat hij te laat over de facturen heeft geklaagd). Of dat terecht is, kan onbesproken blijven, omdat de vordering niet deugdelijk is bestreden. De vordering is dus ook toewijsbaar als geen sprake is van schending van de klachtplicht door [appellant] .

4.De conclusie

Voor bewijsvoering bestaat in dit hoger beroep geen ruimte. Omdat de vorderingen deugdelijk zijn onderbouwd en onvoldoende zijn bestreden, zal het vonnis van de kantonrechter worden bekrachtigd. [appellant] zal ook in deze procedure in de proceskosten worden veroordeeld (tariefgroep II, 2 punten).

5.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het mondelinge vonnis van de kantonrechter van de rechtbank
Midden-Nederland in Almere van 20 oktober 2019;
2. veroordeelt [appellant] in de proceskosten van Van Houwelingen in hoger beroep, tot nu toe vastgesteld op
  • € 2071,- aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 2.228,- aan salaris;
3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, K.M. Makkinga en M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 maart 2021.

Voetnoten

1.Vergelijk nog recent ECLI:NL:HR:2020:1510, rechtsoverweging 3.4