In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van Stichting Rolbij en [geïntimeerde2] als bestuurder van Bouwopleidingen Rolbij. De curator stelde hen aansprakelijk voor een dividenduitkering van € 300.000,- die volgens hem een belangrijke oorzaak was van het faillissement van Bouwopleidingen Rolbij. De zaak begon met een tussenarrest op 16 april 2019, waarbij een comparitie van partijen was gepland, maar door COVID-19 werd uitgesteld naar 8 februari 2021. Tijdens deze zitting, die via Skype plaatsvond, zijn processtukken en aantekeningen besproken.
De feiten van de zaak tonen aan dat Stichting Rolbij de enige aandeelhouder was van Bouwopleidingen Rolbij en dat er een dividenduitkering heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het faillissement. De curator voerde aan dat deze uitkering de liquiditeitspositie van de vennootschap heeft verslechterd en dat [geïntimeerde2] als bestuurder onbehoorlijk heeft gehandeld door deze uitkering goed te keuren. Het hof oordeelde dat de dividenduitkering niet in strijd was met de gebonden-vermogenstoets, zoals vastgelegd in artikel 2:216 BW, en dat er voldoende vrij uitkeerbare reserves waren op het moment van de uitkering.
Het hof concludeerde dat er geen sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur door [geïntimeerde2], omdat hij advies had ingewonnen bij een accountant en de uitkering niet onrechtmatig was. De curator had onvoldoende bewijs geleverd dat de dividenduitkering een belangrijke oorzaak van het faillissement was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat de vorderingen van de curator had afgewezen, en veroordeelde de curator in de proceskosten.