4.2Het hof ’s-Hertogenbosch heeft bij tussenarrest van 10 juni 2014 overwogen dat Dexia aansprakelijk is jegens [geïntimeerde] omdat zij de op haar als aanbieder van de effectenleaseovereenkomst rustende zorgplicht niet behoorlijk is nagekomen en dat zij dientengevolge de schade van [geïntimeerde] moet vergoeden. Niet in geschil is dat ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst de financiële positie van [geïntimeerde] toereikend was om zijn betalingsverplichtingen uit de leaseovereenkomst na te komen, mede met betrekking tot de mogelijke (maximale) restschuld. Wel zijn partijen verdeeld over de wijze waarop de schade moet worden verdeeld. Het hof heeft geoordeeld dat Dexia op grond van artikel 41 NR 1999 [geïntimeerde] niet had mogen accepteren als aangebrachte cliënt als [geïntimeerde] slaagt in het bewijs van zijn stelling dat Spaar Select hem heeft geadviseerd de effectenleaseovereenkomst met Dexia aan te gaan en dat Dexia dit wist of behoorde te weten. Wanneer dit vast komt te staan, moet Dexia volgens het hof 80% van de schade vergoeden en zal [geïntimeerde] 20% zelf moet dragen. Het hof heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven tot bewijslevering. Het hof heeft voorts overwogen dat:
a. a) Dexia niet in strijd heeft gehandeld met de artikelen 28 en 33 Nadere regeling toezicht effectenverkeer (oud) (hierna: NR 1999), onder meer omdat de relatie tussen Dexia en potentiële afnemer niet als een advies- of beheerrelatie kan worden aangemerkt (rov. 4.8.2);
b) de door [geïntimeerde] genoemde risicovolle eigenschappen van de effectenleaseproducten (aangeduid als: beleggingstechnische gebreken) duidelijk kenbaar waren uit de overeenkomst en de bijzondere voorwaarden;
c) daarom – kort gezegd – ook [geïntimeerde] als kleine spaarder, zonder (specifieke) kennis van of ervaring met beleggen moest begrijpen dat het bij producten als de onderhavige niet ging om een spaarconstructie, maar om beleggen met geleend geld en dat hij om die reden het risico liep dat zijn maandelijkse inleg verloren kon gaan en/of niet het gewenste rendement zou opleveren.
d) Dexia niet gehouden was [geïntimeerde] ook hiervoor indringend en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen alvorens de overeenkomst aan te gaan (rov. 4.9.2-4);
e) Dexia niet aansprakelijk kan worden gehouden voor een – indien bewezen – (ondeugdelijk) door Spaar Select gegeven advies op grond van artikel 6:171, 6:76 of 6:172 BW (rov. 4.11-13);
f) [geïntimeerde] zijn stelling dat Spaar Select een effectenorder heeft doorgegeven en aldus een vergunningsplichtige dienst heeft verricht, onvoldoende heeft onderbouwd (rov. 4.14.5);
g) met betrekking tot de hoogte van de vordering van Dexia: dat de resterende termijnen in beginsel in de schadevergoeding begrepen moeten worden.
h) Dexia nog in de gelegenheid zal worden gesteld om -na haar antwoordmemorie na enquete- bij akte te reageren op het betoog van [geïntimeerde] dat de bedingen op grond waarvan [geïntimeerde] tegenover Dexia na tussentijdse beëindiging nog resterende (afhankelijk van het beding: contant gemaakt of voor 50%) maandtermijnen verschuldigd kan zijn, oneerlijke bedingen zijn als bedoeld in de richtlijn 93/13/EEG, althans vernietigbaar op grond van artikel 6:233 sub a jo. 6:237, lid 1 onder b sub i BW, althans dat Dexia op grond van de derogerende werking van artikel 6:248 BW geen aanspraak kan maken op deze termijnen (rov. 4.15.6-4.16.4)
i. i) het beroep van beide partijen op vergoeding van buitengerechtelijke kosten door het hof bij gebreke van een voldoende onderbouwing wordt afgewezen (rov. 4.17.1-2).