ECLI:NL:GHARL:2021:2966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
200.289.791
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens schending van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant, die op 7 mei 2018 door de rechtbank Gelderland was uitgesproken. De rechtbank had op 4 februari 2021, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling van de appellant beëindigd zonder hem de schone lei te verlenen. De appellant had tijdens de regeling nieuwe schulden laten ontstaan en voldeed niet aan zijn informatie-, sollicitatie- en afdrachtverplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant ondanks herhaalde waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris niet in staat was om zijn verplichtingen na te komen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2021 heeft het hof de appellant gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, maar heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gehoord die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat er onvoldoende vertrouwen is dat de appellant in de toekomst zijn verplichtingen zal nakomen. Daarom heeft het hof het hoger beroep verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.289.791
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/18/278 R)
arrest van 29 maart 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.J.J. Broekhuizen.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij vonnis van 7 mei 2018 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), op verzoek van [appellant] , de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Op 6 februari 2020 heeft een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden.
Uit het daarvan opgemaakte verkort proces-verbaal blijkt dat [appellant] tijdens zijn regeling een nieuwe schuld aan de gemeente heeft laten ontstaan van € 1.646,23 en dat sprake is van nog door de bewindvoerder te berekenen achterstanden in de boedelafdrachten. Verder staat in dit proces-verbaal dat [appellant] zodra het bedrag van de boedelachterstand bekend is, in overleg met de bewindvoerder, voor de nieuwe schuld en de achterstand in boedelafdrachten een aflossingsplan zal indienen, dat door de rechter-commissaris moet worden goedgekeurd.
1.3
Bij vonnis van 4 februari 2021 heeft de rechtbank, op verzoek van de huidige bewindvoerder, mr. G. van den Berg, de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, zonder dat aan hem de schone lei wordt verleend. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 11 februari 2021 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4 februari 2021. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog af te wijzen en primair te bepalen dat die regeling wordt voortgezet, subsidiair te bepalen dat die regeling met zes maanden wordt verlengd.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de door mr. Broekhuizen bij V6 formulier op 2 maart 2021 ingediende stukken en de brief met bijlagen van 10 maart 2021 van de bewindvoerder.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Hierbij is [appellant] verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Broekhuizen. Ook de bewindvoerder is verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] ondanks de vele kansen die hij heeft gehad om aan zijn verplichtingen uit die regeling te voldoen, nog steeds geen saneringsgezinde houding laat zien.
Hierbij doelt de rechtbank op:
(i.) het niet voldoende nakomen van de informatieverplichting,
(ii.) het niet voldoende nakomen van de sollicitatieverplichting,
(iii.) het toerekenbaar laten ontstaan van een boedelachterstand van € 1.587,37 en
(iv.) op het feit dat aanzienlijke nieuwe schulden zijn ontstaan bij de belastingdienst en de gemeente Apeldoorn, die niet voor het einde van de schuldsaneringsregeling kunnen worden afgelost.
3.2
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. In het beroepschrift, de overige stukken en ter zitting in hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Hieraan voegt het hof het volgende toe.
Gelet op het verhoor bij de rechter-commissaris op 6 februari 2020 en de daar gemaakte afspraken, de voor zich sprekende e-mail van de bewindvoerder aan [appellant] de dag erna, waarin zij [appellant] nogmaals op het hart drukt zich aan alle verplichtingen van de regeling te houden, en de bij haar laatste vervolgverslag van 7 december 2020 gevoegde e-mail van die datum, had van [appellant] mogen worden verwacht dat hij alles op alles had gezet om die verplichtingen stipt en tijdig na te komen. Dit is echter niet gebeurd.
Hoewel [appellant] in zijn schuldsaneringsregeling heeft laten zien dat hij niet passief blijft en zich op zijn manier inspant om inkomsten in loondienstverband te genereren, stelt ook het hof vast dat [appellant] zich niet aan zijn informatieplicht houdt en evenmin op voldoende wijze invulling geeft aan de in de schuldsaneringsregeling geldende sollicitatieplicht. Hij voldoet bovendien niet aan zijn afdrachtplicht en laat nieuwe schulden ontstaan. [appellant] stelt steeds zijn eigen regels vast, waardoor de bewindvoerder voortdurend voor voldongen feiten wordt geplaatst. Hierdoor wordt het de bewindvoerder onmogelijk gemaakt om op adequate wijze toezicht en controle te houden op de door [appellant] na te leven verplichtingen uit de schuldsanering. Verplichtingen die hem vanaf aanvang van zijn regeling bij herhaling zijn voorgehouden.
Illustratief voor de eigenhandige manier waarop [appellant] zich in zijn regeling gedraagt is dat de bewindvoerder onweersproken ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij van [appellant] geen belastinggegevens ontvangt en dat zij dus ook niet is ingelicht over een door hem ontvangen (en op een later moment door hem na overleg met de belastingdienst weer aan de belastingdienst teruggestorte) belastingteruggave over 2019 van € 831. De bewindvoerder is hierover op geen enkel moment door [appellant] geraadpleegd. Verder is veelzeggend dat de bewindvoerder door [appellant] niet (rechtstreeks) op de hoogte is gebracht van de beëindiging van zijn (nul uren) contract bij Beter Duurzaam B.V. Zij kwam hier pas achter door de sollicitaties die zij op een zeker moment van [appellant] ontving.
3.3
Dat sprake is van een moeizame communicatie tussen [appellant] en de bewindvoerder, zoals hij zelf stelt, neemt niet weg dat [appellant] zelf verantwoordelijk blijft om zijn verplichtingen tijdig en adequaat na te komen en dus gehouden is alle voor zijn regeling relevante omstandigheden uit eigen beweging (bijvoorbeeld per e-mail) aan zijn bewindvoerder te melden en zich te houden aan haar aanwijzingen. Ook in hoger beroep is gebleken dat [appellant] zich kennelijk nog steeds niet realiseert dat hij alles wat hij boven het vrij te laten bedrag verdient aan de boedel moet afdragen, zoals blijkt uit zijn standpunt ter zitting dat hij de boedelachterstand en de nieuwe schulden heeft ingelopen (bij elkaar een heel fors bedrag) met het extra hoge salaris dat op zijn eigen rekening was gestort.
Indien [appellant] de regels van de schuldsanering niet (voldoende) begrijpt, ligt het op zijn weg daarvoor adequate hulp in te roepen, bijvoorbeeld door beschermingsbewind te aanvaarden.
Hoewel hij door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris op deze mogelijkheid is gewezen, heeft [appellant] om onduidelijke redenen daarvan afgezien. Ook ter zitting in hoger beroep is desgevraagd niet gebleken dat [appellant] inmiddels een aanvraag tot beschermings-bewind in gang heeft gezet.
Dat de persoonlijke situatie van [appellant] (zijn moeder overleed op 21 maart 2020 aan de gevolgen van Corona en zijn tante op 7 december 2020) van invloed zal zijn geweest op de wijze waarop [appellant] met zijn verplichtingen in het wettelijk schuldsaneringstraject is omgegaan, neemt het hof aan, maar dat betekent niet dat het niet-nakomen van die verplichtingen gedurende vrijwel de gehele regeling buiten beschouwing moet blijven.
Ook de stelling van [appellant] dat hij tijdens de aan het vonnis van 4 februari 2021 voorafgegane zitting op 21 januari 2021 had begrepen dat zijn schuldsaneringsregeling beëindigd zou worden en dat hij zich vanaf dat moment niet meer aan zijn verplichtingen hoefde te houden, kan hem niet baten, omdat [appellant] verreweg de meeste steken in zijn regeling voor de genoemde zitting heeft laten vallen.
3.4
Gelet op de omvang en de ernst van de schending van de verplichtingen bestaat voor het hof geen aanleiding de schuldsaneringsregeling van [appellant] voort te zetten of te verlengen met een periode van zes maanden (of een andere periode), zoals subsidiair door [appellant] is verzocht. Voor een voortzetting of verlenging van de regeling moet voldoende vertrouwen aanwezig zijn dat verplichtingen in de toekomst wel naar behoren zullen worden nagekomen. Dat vertrouwen ontbreekt in het geval van [appellant] . [appellant] heeft gedurende de looptijd van zijn regeling voldoende kansen gehad om zich alsnog te voegen naar de regels van het wettelijk schuldsaneringstraject, maar deze kansen heeft hij niet gegrepen.
3.5
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 4 februari 2021 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 februari 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, B.J. Engberts en J. Israël, en is op 29 maart 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.