In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Meppel had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 16 te [Z], vastgesteld op € 141.000 per waardepeildatum 1 januari 2016. Belanghebbende, die als bewoner van de onroerende zaak wordt aangemerkt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die zijn beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 januari 2021 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en een pleitnota overgelegd. Hij betwist de vastgestelde waarde en bepleit een lagere waarde van respectievelijk € 102.000 en € 132.000. De heffingsambtenaar heeft de waarde verdedigd en stelt dat deze niet te hoog is vastgesteld. Het hof heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen en beoordeeld of de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan.
Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de waardeontwikkeling van de onroerende zaak en dat de door hem gehanteerde waarde in het economische verkeer niet te hoog is vastgesteld. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.