In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van belanghebbende, [X] [Z], om de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven te veroordelen in de proceskosten. Dit verzoek volgde op de intrekking van het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 januari 2020. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, waarbij ook belastingrente en een boete zijn opgelegd. Belanghebbende heeft eerder twee verzoeken om ambtshalve vermindering ingediend, waarvan het eerste gedeeltelijk is toegewezen en het tweede is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing van het tweede verzoek ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 3 maart 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Het Hof heeft overwogen dat, hoewel belanghebbende stelt dat de inspecteur aan zijn verzoek is tegemoetgekomen, dit niet het geval is voor het tweede verzoek om ambtshalve vermindering, waar de zaak om draait. Het Hof concludeert dat er geen aanleiding is om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten, omdat er geen sprake is van een situatie waarin het bestuursorgaan aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen. Het verzoek om vergoeding van proceskosten is dan ook afgewezen.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De griffier, E.D. Postema, heeft de uitspraak aangetekend verzonden op dezelfde dag.