[geïntimeerde] getuigt dat [appellant] met geld smeet en een eigen zaak had en dat hij, [geïntimeerde] , aanbood om hem geld te lenen als experiment en investering; de vraag of het nu om een investering (conditie € 3.000 winst) dan wel om een geldlening (tegen een maandrente van 2,5% ofwel € 250) ging, beantwoordt hij wisselend: het ging om óf € 250 per maand óf € 3.000 winst. Maar tevens getuigt hij dat [appellant] met schadebrieven van zijn auto aankwam, € 95.000 schadevergoeding zou krijgen en geld nodig had om daarvoor een advocaat te betalen; [appellant] was bereid om de hoge rente van 2,5% per maand voor slechts een jaar te betalen vanwege de incasso van die autoschade. [geïntimeerde] vatte dit samen in zijn getuigenis dat het in het begin een investering was maar later een hulplening om de advocaat te betalen om het geld van de verzekering te innen. Dit alles rijmt niet goed met de rijke indruk die [geïntimeerde] aanvankelijk van [appellant] zou hebben gekregen en geeft bovendien een uiteenlopend beeld over het doel van de terbeschikkingstelling van het geld.
Aan [geïntimeerde] moet worden toegegeven dat de getuigenverklaring van [appellant] over de manier waarop de kopie van [appellant] rijbewijs op bladzijde twee van de akte moet zijn terechtgekomen niet heel erg geloofwaardig is. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat [geïntimeerde] tijdens de slaap of roes van [appellant] zijn rijbewijs zou hebben gekopieerd; een overhandiging ervan door [appellant] aan [geïntimeerde] ligt eigenlijk meer voor de hand, ook al is best wel weer mogelijk dat [appellant] , zoals deze getuigt, na alcoholgebruik regelmatig zijn spullen bij [geïntimeerde] heeft laten liggen, waaronder zijn rijbewijs. Verder is onduidelijk gebleven of de akte, waarvan [appellant] de ondertekening nog steeds stellig ontkent, is gesteld op origineel papier van [appellant] ; het valt ook niet aan de originele akte te zien. Ook moet worden geconstateerd dat [appellant] , in strijd met zijn toezeggingen, niet de officiële huurovereenkomst met zijn handtekening aan de deskundige of in het proces heeft verstrekt; zijn argument dat de Kamer van Koophandel dat document zou hebben gescand en vernietigd komt niet erg geloofwaardig voor.
Volgens zijn getuigenverklaring heeft [geïntimeerde] van het eerder door zijn zoon van diens moeder geërfde geld een bedrag van € 10.000 in briefjes van € 50 boven uit de kast gehaald en aan [appellant] uitgekeerd; dit geld moet hij weer teruggeven aan zijn zoon. Het valt op dat hier ieder steunbewijs voor zo’n onmiddellijke contante transactie ontbreekt. Opmerking verdient verder dat [geïntimeerde] het geld volgens zijn getuigenverklaring van zijn zoon zou hebben geleend omdat hij zelf in financiële problemen zat en schulden had; dan lijkt zo’n verstrekking van € 10.000 geen erg voor de hand liggende beslissing, ook niet wanneer [geïntimeerde] , zoals hij verklaarde, er wat extra’s aan dacht te verdienen.
[geïntimeerde] getuigt dat [appellant] hem thuis in het begin stipt op iedere vervaltermijn van de negende van elke maand € 250 heeft terugbetaald en dat dit (omstreeks oktober 2015) is gestopt omdat [appellant] tegen hem zou hebben gezegd dat de FIOD bij hem was geweest en dat hij failliet was. Daartegenover staat de getuigenverklaring van [appellant] dat hij destijds ook al het bedrijf Empiresecom had en dat het financieel niet slecht en ook niet goed ging, maar dat hij niet failliet is verklaard en ook niet te maken heeft gehad met de FIOD/belastingdienst. Ook hier ontbreken aan de kant van [geïntimeerde] documenten die zijn getuigenverklaring zouden kunnen verankeren. Sterker nog: [geïntimeerde] getuigt dat hij zelf was ontslagen en problemen kreeg met de belastingdienst. Dan valt een verstrekking van € 10.000 nog minder te verwachten.