ECLI:NL:GHARL:2021:270

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.279.248
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie en partneralimentatie na de echtscheiding van de betrokken partijen. De man en de vrouw zijn ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2010 en 2016. De rechtbank Gelderland had eerder op 24 februari 2020 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de alimentatieverplichtingen werden vastgesteld. De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met vier grieven die betrekking hadden op de alimentatiebedragen en de zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2020 was de man niet aanwezig, terwijl de vrouw en de raad voor de kinderbescherming wel aanwezig waren. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en zijn grieven niet voldoende had onderbouwd. De vrouw had haar behoefte aan partneralimentatie en kinderalimentatie onderbouwd, en het hof besloot deze alimentaties in stand te laten. De man werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de procedure in hoger beroep.

Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor wat betreft de alimentatie en stelde de zorg- en opvoedingstaken vast, waarbij de kinderen om de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man verblijven. De beslissing over de zorgregeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het geven van inzicht in de financiële situatie bij alimentatiezaken en de rol van de rechter in het vaststellen van zorgregelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.248
(zaaknummer rechtbank Gelderland 364420)
beschikking van 12 januari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. A. van den Berg te Arnhem, onttrokken,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.J. Al te Arnhem.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 26 mei 2020;
  • het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tevens aanvulling eerdere verzoeken;
  • een journaalbericht van mr. Al van 26 november 2020 met spreekaantekeningen en een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2020 plaatsgevonden. Namens de vrouw was mr. Al aanwezig. De man was niet aanwezig. Namens de raad voor de kinderbescherming was [B] aanwezig.
3. De feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2020 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 in [C] ; en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 in [A] ;
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de door de man aan de vrouw te betalen uitkering in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) bepaald op € 2.354,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
  • bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben; en
  • de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: kinderalimentatie) bepaald op € 440,- per kind per maand met ingang van de datum van de bestreden beschikking.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de toewijzing van de door de vrouw als nevenvoorziening verzochte kinder- en partneralimentatie (grieven 1 en 3), het ontbreken van een ouderschapsplan (grief 2) en het ontbreken van een vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (grief 4).
De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking deels te vernietigen en:
  • het hof begrijpt: als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen dat de man contact heeft met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gedurende elke veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur;
  • het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen, dan wel de bijdrage op een lager bedrag vast te stellen;
  • de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vaststelling van een uitkering in de kosten van haar levensonderhoud, dan wel dit verzoek af te wijzen, dan wel een partneralimentatie vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en is op haar beurt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep gekomen. Dit incidenteel hoger beroep ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders.
De vrouw verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en/of deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en, in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eenmaal in de twee weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man verblijven alsmede gedurende de helft van de vakanties, bijzondere dagen en feestdagen, door partijen in onderling overleg nader met elkaar overeen te komen.
4.4
De man kan zich vinden in de door de vrouw in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep verzochte verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en heeft zijn verzoek in het principaal hoger beroep in die zin aangevuld dat de man ook contact heeft met de kinderen gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen, door partijen in onderling overleg nader met elkaar overeen te komen.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Roemeense nationaliteit.
De man en de vrouw hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter gelet op artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis) bevoegd was ten aanzien van de echtscheiding. Gelet op artikel 3 aanhef en onder c van de Verordening (EG) nr. 4/2009 (de Alimentatieverordening) is de Nederlandse rechter in dat geval ook bevoegd kennis te nemen van de nevenverzoeken tot partner- en kinderalimentatie.
De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter gelet op artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis) bevoegd is ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.2
Beide partijen verzoeken het hof als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eens in de twee weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man verblijven en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, door partijen in onderling overleg nader met elkaar overeen te komen. Gelet op artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen partijen vaststelling van deze nevenvoorziening ook voor het eerst in hoger beroep verzoeken. Het hof zal de verdeling vaststellen overeenkomstig de verzoeken van partijen.
Kinderalimentatie
5.3
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een kinderalimentatie van € 440,- per kind per maand vast te stellen, toegewezen. De man is niet verschenen in de procedure bij de rechtbank en voert in hoger beroep aan dat deze kinderalimentatie niet aansluit bij de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen. De man heeft echter niet toegelicht van welke bedragen wel zou moeten worden uitgegaan bij het vaststellen van de kinderalimentatie en heeft ook geen inkomensgegevens of andere financiële stukken overgelegd. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de man de door de vrouw verzochte kinderalimentatie onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof zal deze kinderalimentatie dan ook in stand laten.
Partneralimentatie
5.4
De vrouw heeft haar behoefte aan partneralimentatie berekend aan de hand van de hofnorm, een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende de laatste jaren van het huwelijk en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon. Bij gebrek aan wetenschap over het inkomen van de man is de vrouw uitgegaan van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.000,- per maand. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar behoefte van € 1.872,- netto per maand daarmee voldoende heeft onderbouwd. De man voert slechts aan dat de behoefte onvoldoende onderbouwd is en heeft de behoefte daarmee niet gemotiveerd betwist.
5.5
De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien.
De vrouw stelt dat zij geen inkomsten uit arbeid en/of uitkering heeft. Volgens de vrouw is zij ook niet in staat om inkomsten te verwerven gelet op het gegeven dat zij de zorg draagt voor de minderjarige kinderen van partijen, haar mentale problemen (depressieve episode), haar Roemeense afkomst en de omstandigheid dat zij geen relevante opleidingen heeft voltooid en gedurende het huwelijk van partijen niet heeft gewerkt. De man heeft deze door de vrouw gestelde omstandigheden niet betwist. Het hof neemt daarom aan dat de vrouw op dit moment (nog) niet in haar eigen behoefte kan voorzien.
5.6
De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen. De man betwist niet dat hij inkomsten uit zijn onderneming heeft. Over de hoogte van deze inkomsten is het hof niets bekend. In zijn beroepschrift heeft de man aangevoerd dat hij nog niet over de relevante financiële gegevens beschikt en dat een standpunt over zijn draagkracht en bijpassende onderbouwing later volgen. Een onderbouwing is uitgebleven, nog daargelaten of een latere aanvulling gelet op de tweeconclusieregel toelaatbaar zou zijn.
Nu de man geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, kan het hof de stelling van de man dat het hem aan draagkracht ontbreekt niet beoordelen, zodat het hof hieraan voorbijgaat. Het hof zal de partneralimentatie van € 2.354,- bruto per maand in stand laten.
5.7
Het hof ziet aanleiding om de man als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep overeenkomstig het liquidatietarief. De man heeft nagelaten zijn stellingen in hoger beroep (voldoende) te onderbouwen en heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Deze wijze van procederen heeft geleid tot onnodige proceskosten aan de zijde van de vrouw.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vrouw zullen worden begroot op € 332,- aan griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II in hoger beroep, één punt voor het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, één punt voor de mondelinge behandeling).

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft en aanvullend beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2020 voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen aldus dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de man verblijven:
  • eens in de twee weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur; en
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, door partijen in onderling overleg nader met elkaar overeen te komen;
verklaart de beslissing over de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt de man in de proceskosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw begroot op € 332,- aan griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, als voorzitter, M.H.F. van Vugt en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 12 januari 2021 uitgesproken door mr. Van Vugt in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.