In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie en partneralimentatie na de echtscheiding van de betrokken partijen. De man en de vrouw zijn ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2010 en 2016. De rechtbank Gelderland had eerder op 24 februari 2020 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de alimentatieverplichtingen werden vastgesteld. De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met vier grieven die betrekking hadden op de alimentatiebedragen en de zorgregeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2020 was de man niet aanwezig, terwijl de vrouw en de raad voor de kinderbescherming wel aanwezig waren. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en zijn grieven niet voldoende had onderbouwd. De vrouw had haar behoefte aan partneralimentatie en kinderalimentatie onderbouwd, en het hof besloot deze alimentaties in stand te laten. De man werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de procedure in hoger beroep.
Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor wat betreft de alimentatie en stelde de zorg- en opvoedingstaken vast, waarbij de kinderen om de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man verblijven. De beslissing over de zorgregeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het geven van inzicht in de financiële situatie bij alimentatiezaken en de rol van de rechter in het vaststellen van zorgregelingen.