ECLI:NL:GHARL:2021:2692

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
200.247.680
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst van dressuursportpaard wegens wederzijdse dwaling en vergoeding van gemaakte kosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een koopovereenkomst van een dressuursportpaard. De appellante, Hanzon Horses Holding B.V., had de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van wederzijdse dwaling. Het hof oordeelde dat de vernietiging terugwerkende kracht heeft, waardoor de koopovereenkomst wordt geacht nooit tot stand te zijn gekomen. Dit betekent dat de geïntimeerde, die het paard had gekocht, de koopsom aan Hanzon moet terugbetalen, inclusief wettelijke rente.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerde ook verantwoordelijk is voor de vergoeding van de kosten die Hanzon heeft gemaakt voor het paard, op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Hanzon had kosten gemaakt voor de stalling en verzorging van het paard, terwijl de geïntimeerde deze kosten niet zelf heeft hoeven maken. Het hof heeft de stallingskosten van € 300 per maand toegewezen, evenals de hoefsmidkosten en andere gemaakte kosten, omdat de geïntimeerde ongerechtvaardigd is verrijkt door het niet betalen van deze kosten.

Het hof heeft de geïntimeerde ook veroordeeld om het paard binnen een bepaalde termijn op te halen, op straffe van een dwangsom. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de geïntimeerde, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in koopovereenkomsten en de gevolgen van vernietiging op basis van dwaling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.247.680
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 202531)
arrest van 16 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hanzon Horses Holding B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Hanzon,
advocaat: mr. L.M. Schelstraete,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J.A. Weda.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 september 2020 hier over. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 2 juli 2020 heeft Hanzon een akte indienen producties tevens akte wijziging eis genomen. Hanzon heeft daarbij de sinds 12 februari 2019 opgelopen door haar voor het paard betaalde kosten gevorderd. Het gaat dan om een bedrag van € 6.330,75 (namelijk € 22.582,64 minus € 16.251,89). Bovendien heeft zij als “PM”-post opgevoerd de nog te maken stallingskosten van € 300 per maand en hoefsmidkosten van € 100 per 6 weken vanaf juli 2020 tot het moment dat het paard zal zijn opgehaald. [geïntimeerde] heeft vervolgens in het tussenarrest nog de gelegenheid gekregen om zich bij akte uit te laten over deze eiswijziging. [geïntimeerde] heeft een antwoordakte na tussenarrest genomen. Vervolgens hebben de partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest is geoordeeld dat Hanzon terecht een beroep op wederzijdse dwaling heeft gedaan en de koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd. Deze vernietiging heeft terugwerkende kracht, zodat de koopovereenkomst wordt geacht nooit tot stand te zijn gekomen en het paard wordt geacht het vermogen van [geïntimeerde] nooit te hebben verlaten. De koopsom zal [geïntimeerde] daarom aan Hanzon moeten terugbetalen, inclusief de daarover gevorderde, niet betwiste wettelijke rente. Verder heeft het hof geoordeeld dat de vordering van Hanzon tot vergoeding van kosten op grond van ongerechtvaardigde verrijking kan worden toegewezen, omdat het paard nog bij Hanzon staat en zij daarvoor voortdurend kosten blijft maken. Hanzon heeft immers kosten gemaakt en maakt deze nog steeds, waardoor [geïntimeerde] is verrijkt omdat hij de kosten voor zijn paard niet zelf hoeft te maken en Hanzon is daardoor verarmd. Deze verrijking van [geïntimeerde] is bovendien ongerechtvaardigd omdat daarvoor geen redelijke grond aanwezig is als gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomst.
2.2
Ten aanzien van de hoogte van de ongerechtvaardigde verrijking heeft Hanzon in de memorie van grieven al aangevoerd dat deze schade sinds de dagvaarding in eerste aanleg op 16 mei 2017 alleen maar verder is opgelopen en zij heeft deze schade tot aan de memorie van grieven op 12 februari 2019 begroot op een bedrag van € 16.251,89 voor de stallingskosten, de kosten aankoopkeuring en de hoefsmid-, dierenarts- en tandartskosten. [geïntimeerde] heeft de (hoogte van deze) schade bij zijn memorie van antwoord inhoudelijk niet (gemotiveerd) betwist, zodat het tot dan toe door Hanzon opgevoerde bedrag aan schadeposten al voor toewijzing gereed lag. Het hof zal de bij akte van 2 juli 2020 door Hanzon nader opgevoerde posten in het hiernavolgende beoordelen, mede aan de hand van de door [geïntimeerde] daartegen opgeworpen bezwaren.
Stallingskosten
2.3
In zijn akte heeft [geïntimeerde] bestreden dat Hanzon stallingskosten heeft gemaakt omdat Hanzon tijdens de mondelinge behandeling volgens hem heeft verklaard dat het paard in de weide staat en dat kan niet worden beschouwd als stalling van het paard. [geïntimeerde] heeft aangegeven dat volgens de berekening van de Vereniging Eigen Paard de huisvesting van een paard in weidegang maandelijks een bedrag van € 75 kost. Verder heeft hij betoogd dat Hanzon zelf over stallen beschikt en geen enkele factuur heeft overgelegd waaruit blijkt dat de opgevoerde stallingskosten van € 300 per maand daadwerkelijk zijn gemaakt.
2.4
Anders dan [geïntimeerde] heeft betoogd heeft Hanzon niet tijdens de zitting verklaard dat het paard alleen maar in de wei staat. Er is aangegeven dat er met het paard niet meer kan worden getraind en dat zij dus in de wei staat, maar dat is later tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt, namelijk dat het paard enkele uren per dag in de wei loopt en voor de rest op stal staat, waarvoor kosten worden gemaakt. Het hof acht het aannemelijk dat er stallingskosten voor het paard worden gemaakt. Het paard zal immers verzorgd moeten worden waarbij kosten worden gemaakt voor voedsel, stro en het in orde houden van de stal. Het paard houdt bovendien een stal bezet zodat deze stal niet kan worden gebruikt voor een ander paard. [geïntimeerde] heeft in dit verband onvoldoende gemotiveerd betwist dat de opgevoerde kosten zijn gemaakt en dat dit reële kosten zijn. Het enkele feit dat Hanzon beschikt over eigen stallen en geen facturen heeft overgelegd is daarvoor onvoldoende. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat Hanzon voor het genoemde bedrag is verarmd. [geïntimeerde] moet ook worden geacht voor hetzelfde bedrag te zijn verrijkt. Het is ook redelijk dat [geïntimeerde] de schade van Hanzon tot dit bedrag vergoedt. De stallingskosten van € 300 per maand kunnen daarom worden toegewezen, zowel voor de reeds verstreken maanden als voor de maanden die nog volgen vanaf juli 2020 tot het moment dat het paard wordt opgehaald, zoals door Hanzon bij wijze van eisvermeerdering is gevorderd.
Hoefsmidkosten
2.5
[geïntimeerde] maakt bezwaar tegen de opgevoerde hoefsmidkosten omdat het paard in de wei stond en niet is gebruikt. Bovendien heeft hij betwist dat die kosten gerelateerd zijn aan het paard [B] en heeft hij er op gewezen dat de facturen van de hoefsmid op naam zijn gesteld van Hanzon Horses BV en niet op die van de procespartij in deze procedure Hanzon Horses
HoldingBV. Hieruit volgt volgens [geïntimeerde] dat Hanzon niet is verarmd omdat de kosten op naam van een andere partij zijn gesteld.
2.6
In de memorie van grieven heeft Hanzon toegelicht dat het voor zich spreekt dat de hoeven van een paard verzorgd dienen te worden en zij heeft toen ook al (als productie 42) de facturen van de hoefsmederij [C] overgelegd. Ook die facturen zijn op naam van Hanzon Horses BV gesteld en op die facturen komt ook steeds de naam “ [B] ” voor. [geïntimeerde] heeft daar bij de memorie van antwoord niet op gereageerd. Hij heeft niet weersproken dat de kosten van de hoefsmid zijn gemaakt ten behoeve van het paard [B] en dat deze ten laste zijn gebracht van Hanzon. Er is op dat moment niet geprotesteerd tegen de tenaamstelling en evenmin bezwaar gemaakt tegen het feit dat er voor het paard hoefverzorging is geregeld. Hanzon heeft daar dan ook niet tijdens de mondelinge behandeling op kunnen reageren. Het is naar het oordeel van het hof te laat om ten aanzien van de laatste facturen die gelijkluidend zijn qua omschrijving, in dit stadium van de procedure alsnog deze bezwaren op te voeren. Het hof zal daarom voorbij gaan aan de nu bij antwoordakte voor het eerst daarover aangevoerde bezwaren. Overigens is het hof van oordeel dat deze bezwaren inhoudelijk gezien ook niet opgaan: gelet op het voorgaande is onvoldoende gemotiveerd betwist dat de facturen betrekking hebben op het onderhavige paard ( [B] ), en het feit dat de facturen zijn gericht aan een gelieerde vennootschap sluit geenszins uit dat de kosten voor rekening zijn gekomen van Hanzon, de koper van het paard. [geïntimeerde] heeft nog betoogd dat een hoefsmid niet nodig is voor een paard dat niet wordt bereden en alleen in de wei staat. Zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven berust die stelling op een verkeerd uitgangspunt, nu het paard niet alleen in de wei staat. Dat een paard hoefverzorging nodig heeft, ook als het niet bereden wordt, heeft [geïntimeerde] verder onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook op dit punt is dus sprake van ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] ten koste van Hanzon en is het redelijk dat [geïntimeerde] de desbetreffende schade van Hanzon vergoedt. Dit betekent dat de hoefsmidkosten van 22 februari 2019 tot 17 april 2020 tot een totaalbedrag van € 1.060 (8 × € 95 en 3 × € 100) eveneens kunnen worden toegewezen. Ditzelfde geldt ook voor de nog te maken en (inmiddels) gemaakte hoefsmidkosten van € 100 per zes weken.
De tandarts- en dierenartskosten
2.7
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat de opgevoerde tandarts- en dierenartskosten niet onder de reikwijdte vallen van de ongerechtvaardigde verrijking omdat de omvang van de schade slechts moet worden vergoed
voor zover dat redelijkis. Hanzon moet als een goed huisvader voor het paard zorgen. Onnodige uitgaven vallen daar volgens [geïntimeerde] niet onder. Hanzon heeft in dit verband in het kader van de veterinaire verzorging van het paard in de akte nog aanspraak gemaakt op vergoeding van de tandartskosten tot een bedrag van € 85 en dierenartskosten voor een nabehandeling van een wond van € 85,75. Uit niets blijkt dat dit buitensporige kosten zijn en deze roepen verder dan ook geen bedenkingen op. Ook deze kosten liggen daarom, op dezelfde gronden als hiervoor vermeld, voor toewijzing gereed.
Dwangsommen
2.8
Tot slot heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de door Hanzon gevorderde dwangsommen, omdat de wet bepaalt dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Dit bezwaar treft geen doel nu de dwangsom die door Hanzon is gevorderd alleen is verbonden aan het ophalen en weer in bezit nemen van het paard. Het hof zal de dwangsommen maximeren tot een bedrag van € 50.000,-.
2.9
[geïntimeerde] heeft geen (voldoende concrete) feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan zijn bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.

3.De slotsom

3.1
Het principaal hoger beroep slaagt en het incidenteel appel faalt (zie vorige arrest onder rov. 4.19). De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht en de restitutie van de koopsom met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 en de schadevergoeding met de wettelijke rente daarover steeds vanaf de dag dat de schade is geleden zullen alsnog worden toegewezen. Verder zal [geïntimeerde] worden veroordeeld om het door Hanzon op grond van het vonnis van 22 augustus 2018 aan [geïntimeerde] betaalde bedrag voor de proceskosten van € 5.179 aan haar terug te betalen met de wettelijke rente daarover. De vordering van Hogeslag tot opheffing van het conservatoire beslag moet gelet op het voorgaande alsnog worden afgewezen.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen, inclusief de nakosten en de kosten van het beslag.
3.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Hanzon worden vastgesteld op:
-explootkosten beslag € 238,22
- explootkosten € 86,78
- griffierecht € 1.306
totaal verschotten € 1.631
- salaris advocaat € 5.370 (5 punten x € 1.074)
3.4
De kosten voor de procedure in het principaal en incidenteel hoger beroep aan de zijde van Hanzon zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 84,14
- griffierecht € 1.978
totaal verschotten € 2.062,14
- salaris advocaat € 5.077,50 (2,5 punten x tarief IV € 2.031)
3.5
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 27 december 2017 en 22 augustus 2018 en doet opnieuw recht:
verklaart voor recht dat Hanzon de tussen haar en [geïntimeerde] tot stand gekomen koopovereenkomst ter zake het paard [B] rechtsgeldig heeft vernietigd;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen een termijn van zeven dagen na betekening van dit arrest aan Hanzon te voldoen een bedrag van € 55.000, zijnde de restitutie van de door Hanzon aan [geïntimeerde] betaalde koopsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen een termijn van zeven dagen na betekening van dit arrest aan Hanzon te voldoen een bedrag van € 22.582,64, ter vergoeding van de tot 2 juli 2020 door Hanson geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de dag waarop de schade is geleden tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen een termijn van zeven dagen na betekening van dit arrest aan Hanzon te voldoen de schade bestaande uit de stallingskosten ter hoogte van een bedrag van € 300 per maand vanaf juli 2020 tot en met de dag waarop [geïntimeerde] het paard bij Hanzon komt ophalen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de dag waarop de schade is geleden tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen een termijn van zeven dagen na betekening van dit arrest aan Hanzon te voldoen de schade bestaande uit de hoefsmidkosten ter hoogte van een bedrag van € 100 per zes weken vanaf juli 2020 tot en met de dag waarop [geïntimeerde] het paard bij Hanzon komt ophalen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de dag waarop de schade is geleden tot aan de dag van algehele voldoening;
gebiedt [geïntimeerde] om binnen 14 dagen na restitutie aan Hanson van de koopsom en de schadevergoeding, het paard [B] bij Hanson op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen tot een maximum van € 50.000;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen een termijn van 14 dagen na betekening van dit arrest aan Hanzon te voldoen een bedrag van € 5.179 exclusief btw, zijnde de restitutie van hetgeen Hanzon op grond van het eindvonnis van 22 augustus 2018 aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door Hanzon tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van eerste aanleg, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Hanzon vastgesteld op € 1.631 voor verschotten en op € 5.370 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hanzon vastgesteld op € 2.062,14 voor verschotten en op € 5.077,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 255, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. De Waele, H.L. Wattel en I. Brand en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.