ECLI:NL:GHARL:2021:2651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
21-002285-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor oplichting, diefstal en andere strafbare feiten met vorderingen tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Gelderland. De verdachte was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van oplichting, diefstal in vereniging, diefstal door middel van een valse sleutel, medeplegen van bedreiging, verduistering, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, en medeplegen van afdreiging. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de gevangenisstraf van drie jaar bevestigd, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die aanzienlijke schade en leed bij de slachtoffers hadden veroorzaakt.

Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 1.028,97, die is toegewezen. De benadeelde partij [benadeelde 3] had een vordering van € 9.443,05, waarvan € 268,05 is toegewezen. De benadeelde partij [benadeelde 2] had een vordering van € 12.340, die gedeeltelijk is toegewezen tot € 10.800. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de schadevergoedingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002285-19
Uitspraak d.d.: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 april 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-881649-18 en 05-881332-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 21-006336-16 en 05-740462-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 maart 2021, 2 februari 2021, 16 december 2020, 20 mei 2020, 16 april 2020, 20 januari 2020, 11 november 2019 en 9 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.A. Schadd, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van – kort gezegd – medeplegen van oplichting, diefstal in vereniging, diefstal door middel van een valse sleutel, medeplegen van bedreiging, verduistering, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en medeplegen van afdreiging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank de twee vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het de strafoplegging, de vorderingen van de benadeelde partijen en de vorderingen tenuitvoerlegging betreft. Ten aanzien van deze onderdelen wordt het vonnis vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het hof het vonnis met aanvulling van gronden bevestigen omdat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.

Aanvulling

De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2020:
“De feiten kloppen.”
en d.d. 9 maart 2021:
“Over de feiten hoeven we het niet meer te hebben.”

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd en bepleit dat een gevangenisstraf gelijk aan de tijd in detentie met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden passend zou zijn. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte ter terechtzitting heeft bekend en dat hij zijn criminele leven graag achter zich wil laten. Daarnaast heeft hij verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tot slot heeft de raadsman verzocht de twee vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven feiten, waarvan het merendeel vermogensfeiten betreft, al dan niet met forse geweldscomponenten. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en voor hun persoonlijke levenssfeer. Daarnaast heeft hij voor de betrokkenen angst, overlast en financiële schade veroorzaakt. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dergelijke (gewelds)delicten daarvan nog lange tijd psychische gevolgen ondervinden.
Het hof neemt de ernst van de feiten en het leed van de slachtoffers mee in de straftoemeting en oordeelt dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf zoals bepleit door de raadsman hieraan geen recht doet. Het hof ziet in de ernst van de feiten voldoende reden voor de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur. Het hof heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder houdt het hof rekening met de diverse rapportages die omtrent verdachte zijn opgemaakt. Daarnaast neemt het hof mee dat verdachte van de in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis geboden behandeling in de FPK in Assen blijkens het reclasseringsrapport d.d. 25 januari 2021 onvoldoende heeft geprofiteerd, waardoor deze behandeling is gestopt. Een eventuele behandeling in een FPK in de regio van herkomst, zoals voorgesteld door de reclassering, kan desgewenst plaatsvinden gedurende de detentie of in het kader van de detentiefasering.
Het hof acht, alles afwegende, net als de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.028,97 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-881649-18 onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9443,05 bestaande uit € 443,05 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 268,05. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-881649-18 onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar de vordering niet worden ontvangen en kan hzij haar zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.340,- bestaande uit € 11.640,- materiële schade en € 700,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.800,- voor de geleden materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-881332-18 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 285, 311, 318, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 21-006336-16)

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de tenuitvoerlegging gevorderd.
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 05-740462-16)

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland van 3 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 144 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de tenuitvoerlegging gevorderd.
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, de vorderingen benadeelde partijen en de vorderingen tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-881649-18 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.028,97 (duizend achtentwintig euro en zevenennegentig cent) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-881649-18 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.028,97 (duizend achtentwintig euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-881649-18 onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 268,05 (tweehonderdachtenzestig euro en vijf cent) bestaande uit materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-881649-18 onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 268,05 (tweehonderdachtenzestig euro en vijf cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-881332-18 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.800,00 (tienduizend achthonderd euro) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-881332-18 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.800,00 (tienduizend achthonderd euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 89 (negenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 16 augustus 2017, parketnummer 21-006336-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 3 mei 2017, parketnummer 05-740462-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
144 (honderdvierenveertig) dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé, griffier,
en op 23 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 maart 2021.
Tegenwoordig:
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. R. Huisman, advocaat-generaal,
mr. M.A. Valé, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.