ECLI:NL:GHARL:2021:2559

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
TBS P20/0187
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot verlenging van de terbeschikkingstelling van een gediagnosticeerde schizofrene terbeschikkinggestelde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 18 mei 2020, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, geboren in Trinidad en Tobago, verblijft in een Regionale Instelling voor Begeleid Wonen en is onder toezicht van Reclassering Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde nu zodanig is ingebed in de reguliere geestelijke gezondheidszorg dat hij ook na beëindiging van de terbeschikkingstelling zal worden begeleid. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat, mits de terbeschikkinggestelde zijn medicatie blijft gebruiken. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen. De terbeschikkinggestelde heeft zich aan de behandelafspraken gehouden en er zijn geen aanwijzingen dat hij zich onttrekt aan het medicatiegebruik. Het hof concludeert dat de veiligheid van anderen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling vereist, en dat er voldoende waarborgen zijn voor de toekomst.

Uitspraak

TBS P20/0187
Beslissing d.d. 1 maart 2021
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] (Trinidad en Tobago) op [geboortedag] 1981,
verblijvende in de Regionale Instelling voor Begeleid Wonen (RIBW) [naam instelling 3] aan de [adres] te [woonplaats] , onder de verantwoordelijkheid van Reclassering Nederland te [plaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 18 mei 2020, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar en – impliciet – afwijzing van het aanhoudingsverzoek teneinde de officier van justitie een verzoek tot een zorgmachtiging te laten voorbereiden.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
- het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van het hof van 12 november 2020;
- de tussenbeslissing van dit hof van 26 november 2020;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, […]
te [plaats] van 25 januari 2021;
- het e-mail bericht van de raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde van 14 februari 2021.
Het hof heeft ter zitting van 12 november 2020 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts, advocaat te Den Haag, en de advocaat-generaal mr. E.J. Julsing-Nijenhuis, en ter zitting van 15 februari 2021 de terbeschikkinggestelde, zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal mr. J.J.T.M. Pieters.

Overwegingen:

Tussenbeslissing
Het hof heeft op 19 oktober 2020 een tussenbeslissing gewezen, waarin het heeft overwogen:
“De overdracht van de behandeling van de terbeschikkinggestelde bij de forensische instelling [naam instelling 1] aan de reguliere GGZ-instelling [naam instelling 2] heeft plaatsgevonden na de datum waarop de laatste reclasseringsrapportage is uitgebracht. Voor de vorming van zijn eindoordeel acht het hof het noodzakelijk dat de reclassering informatie inwint bij de GGZ [naam instelling 2] over de actuele stand van zaken met betrekking tot de behandeling van de terbeschikkinggestelde bij deze instelling, waarbij aan de behandelverantwoordelijke tevens de vraag wordt voorgelegd of het mogelijk en noodzakelijk is om die behandeling - al dan niet in het kader van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte GGZ - voort te zetten na een eventuele onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling, en dat de reclassering hieromtrent een rapportage uitbrengt. Daarom zal het hof het onderzoek heropenen en zijn beslissing voor onbepaalde tijd aanhouden en de stukken met voormeld doel in handen stellen van de advocaat-generaal.”
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
Hoewel er nog steeds sprake is van een stoornis, is het risico op recidive dusdanig ingeperkt dat een verlenging van de maatregel niet is vereist. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de behandelafspraken en is medicatietrouw. Een concrete aanleiding dat hij bij een beëindiging van de terbeschikkingstelling zal stoppen met zijn medicatie is er niet. Het alsmaar verlengen van de maatregel is daarom niet gerechtvaardigd, zeker nu de terbeschikkinggestelde voldoende is ingebed bij GGZ-instelling [naam instelling 2] . Een zorgmachtiging is op dit moment niet aan de orde en onzeker is of deze gezien zijn huidige toestandsbeeld – de terbeschikkinggestelde is onlangs gediagnosticeerd met een ernstige longziekte – zal worden afgegeven.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Zoals het openbaar ministerie ook ter zitting van 12 november 2020 heeft geconcludeerd, dient bij onduidelijkheid rondom de zorgmachtiging de beslissing van de rechtbank te worden bevestigd. Het grote punt van zorg is of de terbeschikkinggestelde bij een beëindiging van de terbeschikkingstelling zijn medicatie zal blijven innemen. In het kader van een zorgmachtiging kan hij worden gedwongen deze in te nemen. Van belang is om nu geen overhaaste beslissing te nemen. De zitting van de rechtbank in het kader van een volgende verlenging van de maatregel is al over een paar maanden. Tegen die tijd zal de reclassering moeten laten zien dat zij heeft gerealiseerd wat in haar rapport staat. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen, omdat het hof om de hierna te
vermelde redenen tot een andere beslissing komt.
Bij vonnis van 23 april 2002 heeft de rechtbank Zwolle aan de terbeschikkinggestelde de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd voor poging tot doodslag. De tenuitvoerlegging van de maatregel is gestart op 17 mei 2002. Bij beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2017 is de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
Psychiater C.A.M. van der Meijs heeft over de terbeschikkinggestelde gerapporteerd op 6 februari 2020. De psychiater adviseert de maatregel te verlengen.
De terbeschikkinggestelde is gediagnosticeerd met schizofrenie. Nadat de terbeschikkinggestelde in 2013 werd ingesteld op nieuwe medicatie ontstond een wat meer stabiel psychiatrisch toestandsbeeld. Dankzij de medicatie heeft hij de afgelopen vijf jaar het resocialisatietraject goed kunnen doorlopen. Sinds een kleine terugval en verhoging van de medicatie in 2018 zijn paranoïde gedachten bij de terbeschikkinggestelde verdwenen en is alleen nog sprake van de zogenoemde negatieve symptomen van schizofrenie, zoals gedachtenarmoede, affectvervlakking, moeite met concentratie en enige desorganisatie. De terbeschikkinggestelde wijt deze klachten aan de medicatie, maar verlaging van de dosis is geen reële mogelijkheid omdat de terbeschikkinggestelde dan weer paranoïde gedachten krijgt.
In het verleden zijn bij de terbeschikkinggestelde trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd, maar die kunnen nu niet meer worden vastgesteld. Ook is eerder sprake geweest van stoornis in cannabisgebruik, maar die is al vijftien jaar in remissie.
Het risico op recidive wordt bij de huidige voortzetting van het toezicht en de begeleiding als laag ingeschat. De situatie wordt onzeker wanneer het toezicht zou stoppen en de begeleiding ophoudt. Het risico loopt dan op naar matig. Wanneer betrokkene bij beëindiging van het toezicht besluit tot het minderen of stoppen van het medicatiegebruik zullen de paranoïde wanen weer terugkomen en zal het risico op recidive toenemen tot hoog.
Medicatietrouw is dus het belangrijkste onderdeel van het risicomanagement, maar ook het heikele punt. Betrokkene heeft zelf het [naam instelling 1] te kennen gegeven dat hij de medicatie wil gaan afbouwen na zijn overgang naar de reguliere GGZ. Het is niet gewenst om de reguliere GGZ op te zadelen met een patiënt bij wie vooraf al valt te verwachten dat hij de medicatie die essentieel voor hem is tegen advies zal gaan afbouwen. Om die reden wordt het wenselijk geacht om de maatregel met een jaar te verlengen en betrokkene in dat jaar te motiveren om ook bij een toekomstige overgang naar de reguliere GGZ wel zijn medicatie in de huidige dosering te blijven gebruiken.
De reclassering heeft eveneens geadviseerd de terbeschikkingstelling te verlengen. In haar rapport van 18 maart 2020 schrijft de reclassering dat de terbeschikkinggestelde zich coöperatief en begeleidbaar opstelt en zich heeft gehouden aan de hem opgelegde voorwaarden. Beschermende factoren zijn de acceptatie van de begeleiding vanuit [naam instelling 3] , waar hij consequent contact mee onderhoudt, en van de behandeling vanuit het [naam instelling 1] . Er zijn geen aanwijzingen dat hij zich onttrekt aan het medicatiegebruik. Hij blijft ambivalent als het gaat om de dosering van de medicatie, hoewel hij dit in gesprek met de reclassering recent herstelt. Na het einde van de maatregel zal een zorgmachtiging nodig zijn om te waarborgen dat de terbeschikkinggestelde zijn behandeling houdt en de afspraken over medicatiegebruik nakomt. Het [naam instelling 1] heeft echter laten weten dat een zorgmachtiging niet voor de verlengingszitting van de rechtbank zal worden afgegeven. Verlenging van de maatregel is daarom noodzakelijk.
In de aangehaalde tussenbeslissing van 19 oktober 2020 heeft het hof de reclassering gevraagd nadere te rapporteren nadat was gebleken dat [naam instelling 1] de zorg had overgedragen aan GGZ [naam instelling 2] .
In haar advies van 25 januari 2021 schrijft de reclassering dat de terbeschikkinggestelde meewerkend is in het contact met de reguliere GGZ-instelling [naam instelling 2] . Hij is trouw in gebruik van zijn medicatie en in de nakoming van andere gemaakte afspraken. Toch zijn er nog steeds zorgen dat de terbeschikkinggestelde na beëindiging van de maatregel zelfstandig zal besluiten te minderen of te stoppen met zijn medicatie, met als risico dat hij zal decompenseren. Dit wordt door betrokkene consequent en herhaaldelijk tegengesproken, waarbij hij duidelijk zijn woord geeft dit niet te doen en zich te schikken naar de adviezen en besluiten aangaande de medicatievoorschriften van zijn psychiater van GGZ [naam instelling 2] . Uit een multidisciplinair overleg van 6 januari 2021 volgt dat de aanvraag van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) geïndiceerd is, zodat ook na het beëindigen van de terbeschikkingstelling een adequaat risicomanagement kan worden gevoerd. Op 21 januari 2021 heeft GGZ [naam instelling 2] aan de reclassering laten weten dat zij bezig is de aanvraag te realiseren. De reclassering heeft aangegeven dat zij dit de komende begeleidingsperiode nauwlettend zal volgen en waar nodig zal interveniëren om te zorgen dat het proces van de aanvraag doorloopt. De reclassering adviseert de maatregel met een jaar te verlengen zodat bij de komende verlengingszitting de rechtbank hier specifieker over kan worden geïnformeerd.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling vereist en dat derhalve de vordering van het openbaar ministerie dient te worden afgewezen.
Het hof constateert op grond van het onderzoek ter zitting en de uitgebrachte rapporten dat de terbeschikkinggestelde nu zodanig is ingebed in de reguliere geestelijke gezondheidszorg, dat hij ook na beëindiging van de terbeschikkingstelling zal worden begeleid en dat ook dan controle en toezicht zal worden uitgeoefend. Dit betreft niet alleen ambulante woonbegeleiding door [naam instelling 3] , maar inmiddels ook de medische zorg en behandeling door de GGZ-instelling [naam instelling 2] . In deze gestructureerde omgeving en bij continuering van de antipsychotische medicatie, wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Bij het einde van de maatregel wordt geen destabilisatie verwacht. De terbeschikkinggestelde heeft aangetoond de behandeling en begeleiding te accepteren en hij heeft nu herhaaldelijk uitgesproken voorgeschreven medicatie te blijven gebruiken. Mocht het recidiverisico toch oplopen, dan bestaat de mogelijkheid om op grond van de Wvggz te interveniëren en een zorgmachtiging aan te vragen. GGZ [naam instelling 2] en [naam instelling 3] kunnen bij signalen van destabilisatie of onttrekking aan behandeling of toezicht stappen ondernemen die leiden tot verplichte zorg op grond van een maatregel genoemd in artikel 3:1 van de Wvggz. Zoals beschreven heeft GGZ-instelling [naam instelling 2] een zorgmachtiging al in overweging genomen. In deze omstandigheden is het delictgevaar gereduceerd tot een zodanig aanvaardbaar niveau dat voor verlenging van de maatregel onvoldoende grond bestaat.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 18 mei 2020 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde] .
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. E.A.K.G. Ruys en mr. M.J. Vos als raadsheren,
en dr. P.K.J. Ronhaar en drs. I. Breukel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.G. Nijenhuis als griffier,
en op 1 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
Mr. E.A.K.G. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.