Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof ’s-Hertogenbosch 200.195.442,
zaaknummer rechtbank Limburg/Roermond 4899210)
1.Het procesverloop tot het geding bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- het vonnis van 11 mei 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats
- het arrest van 19 december 2017 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,
- het arrest van 5 april 2019 van de Hoge Raad der Nederlanden.
2.Het geding na verwijzing
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissingen tot en met het arrest van de Hoge Raad
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep na verwijzing
Naar het oordeel van het hof faalt [geïntimeerde] in zijn beroep. [geïntimeerde] heeft geen (voldoende) feitelijke onderbouwing gegeven waaruit zou kunnen blijken dat Dexia wist of kon vermoeden dat [geïntimeerde] gehuwd was én dat Dexia ten tijde van de ontvangst van de betalingen wist of vermoedde dat de echtgenote van [geïntimeerde] hem geen toestemming had verleend voor de overeenkomst en de vernietiging van deze overeenkomst zou inroepen. Het hof overweegt daartoe dat het gebruik van een en/of-rekening niet is voorbehouden aan gehuwden. Ook niet-gehuwden sluiten immers veelvuldig een en/of rekening af. Daarnaast weegt mee dat de enkele wetenschap van het gehuwd zijn niet voldoende is om kwade trouw aan te nemen. Het argument dat het een zeer riskant product betrof, dat de “beleggingen gezien de omstandigheden in 2001 toch al zeer veel kans op verlies gaven” en dat Dexia zich daarom toen reeds had moeten realiseren dat als de echtgenote op dat moment had geweten van het afsluiten van de overeenkomst door haar echtgenoot, de kans op vernietiging zeer groot was, veronderstelt bij de echtgenote een andere kennis en waardering (risicobereidheid) van beleggingsproducten dan bij haar echtgenoot en ook kennis van toekomstige koersontwikkelingen. Dat Dexia dat wist of kon vermoeden wordt echter niet met feiten gestaafd. De omstandigheid dat Dexia bij het aangaan van de overeenkomst mogelijk op de hoogte was van de toepasselijkheid van artikel 1:88 lid 1 BW op de effectenleaseovereenkomsten die ze aanbood aan het publiek is – zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld – op zichzelf onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van kwade trouw. Het door [geïntimeerde] op dit punt (zie memorie van antwoord tevens eisvermeerdering onder 67) aangeboden bewijs, zal het hof daarom als niet ter zake dienend passeren. Het betoog dat Dexia had moeten controleren of [geïntimeerde] getrouwd was, en zo ja, of er toestemming van de echtgenote was en Dexia dit heeft nagelaten, vindt, zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad, geen steun in artikel 6:205 BW. [2]
6.Slotsom
€ 1.788,-(2 punten x € 894,-)