Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2] ,
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 10.000 aan dwangsommen betaald aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] . Omdat hiervoor geen rechtsgrond bestond en [appellant] dit bedrag heeft voldaan als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag, vormt dit schade die door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] vergoed dient te worden, zo begrijpt het hof het betoog van [appellant] . De rechtbank heeft [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in eerste aanleg veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 4.000 van het door [appellant] betaalde totaalbedrag van € 10.000. Het hof zal [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] daarom veroordelen tot vergoeding van het restantbedrag, namelijk € 6.000.
€ 2.190,67 aan beslagkosten is in eerste aanleg door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] niet inhoudelijk betwist, zodat het hof van de juistheid van dit bedrag uitgaat en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van dit bedrag.
2 en 3 in incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] niet meer bespreken. Deze grieven zien op overwegingen van de rechtbank over het overtreden van het contact- en straatverbod en het verbeuren van dwangsommen op de door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] genoemde data. Hiervoor heeft het hof al overwogen dat, mochten deze dwangsommen inderdaad zijn verbeurd door overtredingen, de dwangsommen waren verjaard ten tijde van de beslaglegging, zodat deze grieven niet meer besproken hoeven te worden.
4.De slotsom
5.De beslissing
€ 6.000 (restant dwangsommen), € 2.190,67 (beslagkosten) en € 1.352,56 (buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele betaling;