In deze zaak heeft [appellante] een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling om een persoonlijk faillissement te voorkomen. [Appellante] was sinds 1 oktober 2015 beherend vennoot in de commanditaire vennootschap De Visexpress, die op 9 september 2020 failliet werd verklaard. In eerste aanleg heeft de rechtbank Overijssel het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden.
[Appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2021 heeft zij verklaard dat zij niet in staat was om haar schulden te betalen en dat zij een WIA-uitkering ontvangt. De rechtbank had eerder vastgesteld dat [appellante] een bedrag van € 87.282,27 aan schulden had, waaronder schulden aan [B] en de belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat er geen minnelijk traject is doorlopen, wat een vereiste is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.
Het hof heeft geconcludeerd dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat zij niet heeft aangetoond dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Bovendien heeft het hof overwogen dat, zelfs als [appellante] ontvankelijk zou zijn, haar verzoek zou zijn afgewezen op basis van artikel 288 Fw, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.