Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde1],
[appellant],
1.Het verdere verloop van de procedures
2.Waar gaan deze zaken over?
3.Wat is het oordeel van het hof in de hoofdzaak?
[appellant]vordert, wordt door [geïntimeerde1] van zijn kant bestreden met een beroep op zijn eigen eigendomsrecht. Daarom moet ook [appellant] zijn eigendomsrecht bewijzen, en ook hij kan zich niet op een bewijsvermoeden beroepen; omdat hij evenmin aanvoert dat hij ten tijde van het wegnemen bezitter van de [H] was, komt dat bewijs er in zijn geval op neer dat het zekerheidseigendom van dat jacht aan hem is overgedragen en dat [D] en vervolgens [geïntimeerde2] niet beschikkingsbevoegd waren. Aan dergelijke bewijsvoering kan alleen na een deugdelijke onderbouwing door [appellant] worden toegekomen. Indien hij de beschikkingsonbevoegdheid van [geïntimeerde2] aantoont, is het aan [geïntimeerde1] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij (desondanks) de eigendom heeft verkregen.
voor4 juli 2013), dan zal namelijk moeten worden onderbouwd dat Bavaria en [D] een eigendomsoverdracht (levering) in die zin zijn overeengekomen, en dat die levering plaats zou hebben toen het jacht nog in Duitsland was.
voorde laatste betaling kon overgaan. Ook de tekst van de bill of sale is daarvoor onvoldoende.
dat[geïntimeerde1] dat jacht überhaupt heeft gekocht en geleverd gekregen. Het gaat daarbij om een verweer tegen de vordering van [geïntimeerde1] : de verzending van de factuur en de betaling blijken volgens [appellant] nergens uit, en de verkoop noch de levering aan [geïntimeerde1] is door die partij aangetoond, laat staan bewezen. Een en ander is echter wel degelijk met stukken en verklaringen onderbouwd. Met het verweer dat van de facturering en betaling van de koopprijs onvoldoende blijkt, kan [appellant] in reactie daarop niet volstaan, omdat betaling van de koopsom geen voorwaarde voor eigendomsoverdracht is en het uitblijven daarvan niet aan eigendomsoverdracht in de weg staat (tenzij dat zou zijn bedongen). Bovendien blijkt uit het door [geïntimeerde1] overgelegde betalingsbewijs dat hij [geïntimeerde2] wel degelijk de koopprijs voor de [H] heeft betaald, terwijl [appellant] niets concreets heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat dat onjuist is. Hier schiet het verweer dus tekort.