ECLI:NL:GHARL:2021:2264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
200.286.626
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsincident in hoger beroep tussen New Future Zorg B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanhangig is gemaakt, betreft het een schorsingsincident in hoger beroep. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid New Future Zorg B.V. (hierna: NFZ) is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin NFZ werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.967,18 aan de geïntimeerde, die in eerste aanleg gedaagde was. Dit bedrag was het resultaat van een geschil over een onterecht ingehouden bemiddelingsvergoeding en proceskosten. NFZ vordert in het incident schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het vonnis totdat het hof een eindarrest heeft gewezen in de hoofdzaak.

De rechtbank had geoordeeld dat NFZ onterecht een bemiddelingsvergoeding had ingehouden en had de vordering van de geïntimeerde toegewezen. NFZ stelt dat er een groot restitutierisico bestaat voor de geïntimeerde, maar het hof oordeelt dat NFZ onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze stelling. Het hof benadrukt dat de kans van slagen van het hoger beroep niet relevant is voor de beoordeling van de schorsingsvordering. De argumenten van NFZ over de bemiddelingsvergoeding vereisen een diepgaande beoordeling die niet past in het kader van het incident.

Uiteindelijk wijst het hof de incidentele vordering van NFZ af en veroordeelt haar in de kosten van het incident. Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en houdt verdere beslissingen aan. Dit arrest is uitgesproken op 9 maart 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.626
(zaaknummer rechtbank Gelderland 362837)
arrest van 9 maart 2021
in het incident in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
New Future Zorg B.V.,
gevestigd te Arnhem,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerder in reconventie,
eiseres in het incident,
hierna: NFZ,
advocaat: mr. T.P. Boer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
verweerder in het incident,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N.I.S. van der Linden.

1.Het geding in eerste aanleg

Wat er bij de rechtbank is gebeurd, staat in het vonnis van 30 september 2020 dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 november 2020 (met eis in het incident), en
- de conclusie van antwoord in het incident.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover van belang voor de beoordeling van het incident - kort gezegd om het volgende.
3.2
NFZ en [geïntimeerde] hebben een “overeenkomst van dienstverlening zzp-er” gesloten. Volgens NFZ heeft [geïntimeerde] in strijd met het relatie/concurrentiebeding uit de algemene voorwaarden werkzaamheden verricht ten behoeve van de Reinier van Arkel stichting. [geïntimeerde] betwist dat en heeft op zijn beurt betaling van NFZ van € 3.874,18 gevorderd vanwege een onterecht ingehouden bemiddelingsvergoeding van 3,5%. De rechtbank heeft NFZ bij het bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - vonnis veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 3.874,18 (vanwege een onterecht ingehouden bemiddelingsvergoeding), € 2.304,- en € 461,- (proceskostenveroordeling in conventie en reconventie), € 246,- (nakosten) en € 82,- (indien NFZ niet binnen veertien dagen na aanschrijving betaald en betekend heeft), dus in totaal € 6.967,18.
3.3
In dit incident vordert NFZ schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad totdat het hof (eind)arrest heeft gewezen in de hoofdzaak, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit incident en terugverwijzing naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven. [geïntimeerde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van NFZ in haar vorderingen in het incident of afwijzing van de vorderingen in het incident, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van NFZ in de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na het te wijzen arrest.
3.4
Een veroordeling is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.5
NFZ heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat zij een zwaarder belang heeft bij behoud van de bestaande toestand dan het belang van [geïntimeerde] . Het gaat hier om schorsing van betaling van een bedrag door NFZ aan [geïntimeerde] van in totaal € 6.967,18. NFZ heeft zijn stelling dat er bij [geïntimeerde] een groot restitutierisico bestaat niet onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is waaruit dit restitutierisico zou bestaan. Ook in het argument van NFZ dat het vonnis van de rechtbank berust op een feitelijke en een juridische misslag ziet het hof geen reden tot schorsing. Het oordeel van de rechtbank dat bemiddeling door NFZ van [geïntimeerde] onder het bereik van de Waadi valt en het NFZ niet is toegestaan van [geïntimeerde] een bemiddelingsvergoeding te vragen, berust op een rechterlijke waardering van de standpunten van partijen en kan niet als een kennelijke misslag worden aangemerkt. De door NFZ in de vordering in het incident gegeven argumenten over de bemiddelingsvergoeding vragen een diepgaande beoordeling waarvoor het hoger beroep is bedoeld, maar de beoordeling van de vordering in het incident zich niet leent.

4.Slotsom

4.1
Het hof wijst de incidentele vordering af en zal NFZ als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen. Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna in de beslissing staat.
4.2
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

5.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt NFZ in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 787,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dat moment tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, Th.C.M. Willemse en D.M.I. de Waele, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.