ECLI:NL:GHARL:2021:2248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
200.246.658
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsverbod tot moskee niet onrechtmatig

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toegang van [appellant] tot de moskee van de vereniging Masjid EI Fath in Amersfoort. [appellant] was in 2008 geroyeerd als lid van de vereniging en had in 2010 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin hij zich neerlegde bij het vonnis van de rechtbank. In 2016 heeft hij de moskee bezocht, maar het bestuur van El Fath heeft hem de toegang ontzegd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] tot toegang tot de moskee afgewezen, en ook de tegenvordering van El Fath is afgewezen. Het hof heeft de zaak in volle omvang beoordeeld en vastgesteld dat de vereniging het recht heeft om te bepalen wie toegang heeft tot haar gebouw, maar dat dit recht niet willekeurig mag worden uitgeoefend. Het hof heeft geoordeeld dat er zwaarwegende redenen waren voor de ontzegging van toegang aan [appellant], gezien zijn eerdere gedrag en het feit dat hij jarenlang niet in de moskee was geweest. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof: 200.246.658
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 445829)
arrest van 9 maart 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A. Boumanjal,
tegen:
de vereniging
Masjid EI Fath,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: EI Fath,
advocaat: mr. E.R. Jonker.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Voor het verloop van de procedure tot 30 oktober 2018 verwijst het hof naar het arrest dat op die datum is gewezen. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van 8 januari 2019;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij berichten van 18 januari 2021 en 10 februari 2021 namens respectievelijk [appellant] en El Fath zijn ingebracht.
1.1
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
In rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) van het bestreden vonnis heeft de rechtbank een aantal in deze zaak vaststaande feiten weergegeven. Hierover bestaat geen geschil. Daarmee zal ook het hof uitgaan van die feiten.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1
Het gaat kort gezegd om het volgende. El Fath is een vereniging met als doel het behartigen van de religieuze belangen van Marokkaanse moslims in Amersfoort en omgeving. In dat kader exploiteert El Fath in Amersfoort een moskee. In 2008 is [appellant] geroyeerd als lid van El Fath. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] tot vernietiging van dat besluit afgewezen. [appellant] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld, maar partijen hebben daarna op 14 oktober 2010 een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: vso) waarin is vastgelegd dat [appellant] het hoger beroep intrekt, zich neerlegt bij het vonnis van 30 december 2009, El Fath de proceskostenveroordeling niet zal incasseren en [appellant] afziet van verdere acties in verband met het geschil. [appellant] heeft medio 2016 de moskee bezocht. Bij dat bezoek heeft het bestuur van El Fath [appellant] verzocht de moskee te verlaten. [appellant] heeft schriftelijk verzocht hem toe te laten tot de moskee. Het bestuur van El Fath heeft dat geweigerd.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] , die ertoe strekken dat hij tot de moskee wordt toegelaten, afgewezen. De door El Fath ingestelde tegenvordering heeft de rechtbank ook afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
De omvang van het hoger beroep is beperkt tot de afwijzing van de vordering in conventie. Tegen de afwijzing van de vordering in reconventie is geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
3.3
De twee grieven leggen het geschil in volle omvang voor.
3.4
Namens [appellant] heeft zijn advocaat ter zitting van het hof bevestigd dat de grondslag van de vordering is gelegen in onrechtmatige daad. Het is volgens [appellant] onrechtmatig dat El Fath hem niet toelaat tot de moskee.
3.5
Voor zover El Fath zich daartegen heeft verweerd door te betogen dat [appellant] zich in de vso contractueel heeft verplicht de moskee nooit meer te bezoeken, gaat het hof daarin niet mee. In de vso staat dat [appellant] zich neerlegt bij het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 30 december 2009. In die zaak werd door [appellant] geëist (r.o. 3.1 van dat vonnis) : vernietiging van het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van de moskeevereniging en herstel in al zijn rechten
als lid. Verder staat in de vso dat [appellant]
ter zake van het geschil dat ten grondslag lag aan de in de preambule genoemde gerechtelijke proceduresaf ziet van alle mogelijke verdere acties, zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk. Ook dat verwijst naar het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 30 december 2009 en daarmee naar het geschil over de ontzetting uit het lidmaatschap. In dat geschil was niet aan de orde de toegang tot de moskee als zodanig, los van het lidmaatschap. El Fath heeft onvoldoende onderbouwd dat de vso (met toepassing van de Haviltexmaatstaf) toch op die manier moet worden uitgelegd. Het enkele gegeven dat [appellant] de moskee na totstandkoming van de vso een aantal jaren niet heeft bezocht is daartoe onvoldoende.
3.6
Het hof stelt wat betreft de gestelde onrechtmatige daad het volgende voorop. Tussen partijen is niet in geschil dat El Fath geen kerkgenootschap is maar een vereniging. Ook is niet in geschil dat het de vereniging in beginsel vrijstaat te bepalen wie toegang heeft tot haar verenigingsgebouw (zie memorie van grieven, randnummer 1). Verder zijn partijen het erover eens dat het moskeegebouw naar zijn aard en bestemming tot op zekere hoogte een publieke functie heeft. Dit komt ook tot uiting in de statuten van El Fath, die in artikel 2 vermelden:
"
1. De vereniging heeft ten doel de behartiging van de religieuze belangen van Marokkaanse moslems in Amersfoort en omgeving.
2. Zij tracht dit doel te bereiken door de oprichting en exploitatie van een moskee, het in dienst nemen van een imam en het organiseren van religieuze activiteiten, alles ten behoeve van Marokkaanse moslems in Nederland.”
3.7
Vaststaat ook dat niet alleen de leden van El Fath de moskee bezoeken maar ook niet-leden. Een en ander brengt mee dat het El Fath niet vrijstaat om aan bezoekers willekeurig de toegang tot de moskee te ontzeggen. Partijen zijn het erover eens dat aan een ontzegging van toegang tot de moskee zwaarwegende redenen ten grondslag moeten liggen (memorie van grieven 9 en memorie van antwoord 18).
3.8
Naar het oordeel van het hof zijn die zwaarwegende redenen hier aanwezig. Daartoe overweegt het hof als volgt:
  • in 2008 is [appellant] met een zeer ruime meerderheid door de algemene ledenvergadering van El Fath geroyeerd als lid van de vereniging. Daaraan lag ten grondslag, samengevat, dat [appellant] zich herhaaldelijk intimiderend en bedreigend heeft gedragen en daarmee heeft gehandeld in strijd met het interne reglement;
  • de rechtbank heeft, marginaal toetsend, dit besluit niet vernietigd;
  • [appellant] heeft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ingetrokken;
  • daarna is [appellant] jarenlang niet in de moskee gekomen;
  • een onaangekondigd bezoek van [appellant] aan de moskee heeft volgens het bestuur tot consternatie geleid waaruit volgens het bestuur blijkt dat de spanningen rondom de persoon van [appellant] nog niet zijn weggeëbd;
  • het bestuur heeft als taak de orde en rust in de moskee in het belang van alle bezoekers te bewaken en vreest opnieuw onrust en onveiligheid;
  • niet gebleken is dat [appellant] spijt heeft betuigd voor de gedragingen die ten grondslag liggen aan zijn royement als lid. Hij stelt wel een excuusbrief te hebben verzonden, maar El Fath heeft dat betwist en [appellant] heeft (in strijd met artikel 85 Rv) de brief niet in het geding gebracht;
  • ter zitting van het hof (pleidooizitting) heeft [appellant] wel spijt betuigd maar op de vraag waarvoor hij dan spijt betuigde werd ontwijkend geantwoord in die zin dat hij niet aangaf in te zien dat hij destijds verkeerd heeft gehandeld en waaruit dat verkeerde handelen dan bestond.
3.9
Voor zover in de stellingen van [appellant] een beroep op misbruik van bevoegdheid moet worden gelezen, overweegt het hof als volgt. De drempel voor een beroep daarop ligt hoog (zie de niet-limitatieve opsomming in artikel 3:13 lid 2 BW). In het licht daarvan heeft [appellant] het beroep onvoldoende onderbouwd. Het gegeven dat [appellant] in de jaren 80 mede aan de wieg heeft gestaan van de moskee en het feit dat andere moskeeën waar de Berberse taal wordt gesproken verder van zijn woning zijn gelegen acht het hof daarvoor ontoereikend. Verder heeft El Fath ter zitting van het hof (pleidooizitting) aangegeven dat [appellant] - na voorafgaande kennisgeving - welkom is in de moskee als het gaat om het bijwonen van de dodengebeden voor overleden naasten van hem. Daarmee is het meest schrijnende gevolg van het moskeeverbod ondervangen.
3.1
De vordering van [appellant] is dan ook niet toewijsbaar. Dat laat onverlet dat [appellant] naar het oordeel van het hof op zijn minst een kans moet krijgen om zich te rehabiliteren. [appellant] heeft meermaals aangeboden spijt te willen betuigen, ook tegenover de algemene ledenvergadering. Het hof is van oordeel dat indien [appellant] in een brief aan het bestuur schriftelijk zijn spijt betuigt en zich conformeert aan de regels (onder meer: geen bedreiging en geen intimidatie) het op de weg van het bestuur ligt dit punt te agenderen voor de eerstvolgende algemene ledenvergadering en [appellant] voor die ledenvergadering uit te nodigen om hem in staat te stellen zijn spijt te betuigen. De op de zitting van het hof aanwezige vertegenwoordigers van het bestuur hebben immers aangegeven dat de ledenvergadering uiteindelijk beslist over het al dan niet voortduren van het moskeeverbod. Indien het bestuur dan na ontvangst van een excuusbrief zou nalaten de kwestie aan dit orgaan voor te leggen maar wel het moskeeverbod handhaaft, valt niet uit te sluiten dat die opstelling op enig moment wel onrechtmatig wordt geacht.
3.11
Voor zover [appellant] getuigenbewijs heeft aangeboden gaat het hof daaraan voorbij omdat dit in algemene bewoordingen gestelde aanbod geen betrekking heeft op stellingen die, indien bewezen, tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. Het aanbod tot het inbrengen van schriftelijk bewijs wordt ook gepasseerd: schriftelijk bewijs dient spontaan in het geding te worden gebracht.

4.De slotsom

4.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van El Fath vast te stellen als volgt:
- € 726,- aan verschotten (griffierecht) en € 3.342,- (3 punten - het maximum - in tarief II) aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 juni 2018 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van El Fath vastgesteld als volgt:
- € 726,- aan verschotten en € 3.342,- aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.B. Beekhoven van den Boezem en
mr. I.S.J. Houben, ondertekend door de rolraadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.