ECLI:NL:GHARL:2021:2192

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
19/01655
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en toepassing van het tonnageregime door belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) die aan belanghebbende, [X] B.V., is opgelegd voor het jaar 2011. De inspecteur had een belastbaar bedrag vastgesteld van € 307.799, terwijl de rechtbank de aanslag had verminderd tot € 121.680. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij de kernvraag was of belanghebbende het tonnageregime mocht toepassen op de scheepvaartwinst die zij had behaald. Dit regime vereist dat de belastingplichtige in Nederland het volledige bemanningsbeheer verricht.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende, hoewel zij een deel van het bemanningsbeheer had uitbesteed aan een crewingbureau, de eindverantwoordelijkheid voor het bemanningsbeheer droeg. Het Hof oordeelde dat het inschakelen van een crewingbureau niet in de weg staat aan de toepassing van het tonnageregime, mits de belastingplichtige zelf de volledige verantwoordelijkheid voor het bemanningsbeheer behoudt. De inspecteur had betoogd dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden van het tonnageregime, maar het Hof volgde deze redenering niet. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur de aanslag niet correct had opgelegd. De proceskosten van belanghebbende werden door de inspecteur vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/001655
uitspraakdatum: 9 maart 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2019, nummer LEE 16/4789, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 307.799. Daarbij is € 12.074 aan heffingsrente berekend.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 november 2019 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag Vpb 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 121.680, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 400, de Minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van een bedrag van € 1.600, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , [C] en [D] , alsmede [E] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [F] .
1.7
De Inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is op 4 mei 2010 opgericht. Enig aandeelhouder van belanghebbende is [G] GmbH, waarvan [B] en [C] , wonende in het Duitse [H] , ieder voor 50% de aandelen houden. [B] en [C] zijn bestuurders van belanghebbende.
2.2
Belanghebbende nam in 2011 deel in twee scheepvaart-CV’s en heeft dat later uitgebreid tot deelname in vijf scheepvaart-CV’s.
2.3
Belanghebbende heeft met dagtekening 17 januari 2011 op haar verzoek een beschikking forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart ontvangen van de Inspecteur, ingaande per 2010. In deze beschikking wordt verwezen naar het zogenoemde tonnageregime ex artikel 3.22 en verder van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).
2.4
Belanghebbende heeft in haar aangifte Vpb over het jaar 2011 een belastbare winst van € 16.502 aangegeven, op basis van het tonnageregime. Het aangegeven saldo fiscale winstberekening vóór de toepassing van het tonnageregime bedroeg € 303.674.
2.5
Bij brief van 9 oktober 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat het tonnageregime naar zijn mening niet op de gehele winst van toepassing is. De Inspecteur heeft het belastbare bedrag vastgesteld op € 307.799 en dienovereenkomstig de onder het procesverloop opgenomen aanslag Vpb 2011 opgelegd.
2.6
Tussen belanghebbende en de CV's (de scheepseigenaren) zijn managementovereenkomsten gesloten. Voor het jaar 2011 betreft dit de schepen MV [I] , MV [J] en MV [K] . In bedoelde overeenkomsten is onder andere bepaald dat belanghebbende verantwoordelijk is en zorg draagt voor het gehele bemanningsmanagement. Belanghebbende had in 2011 een full-time personeelslid in dienst, te weten [L] .
2.7
Artikel 2 van de hiervoor – onder 2.6 – bedoelde overeenkomst luidt:

Feitelijke werkzaamheden manager
a.
a) De manager stelt jaarlijks in november een beleidsplan en een financiële begroting op die ter goedkeuring aan de CV zal worden voorgelegd. In dit beleidsplan zal worden meegenomen de prognose operationele kosten, het beleid t.a.v. onderhoud, bemanning en alle andere aanverwante zaken.
b) De manager verplicht zich twee maal per jaar, alsmede tussentijds op verzoek van de CV, de CV te infomeren over de voortgang van het besloten beleid.
c) De manager is verantwoordelijk voor de uitvoer van het beleid. Tussentijdse grote veranderingen in het beleid worden onder navolgende voorwaarden eerst aan de CV voorgesteld voor goedkeuring.
d) Aan het einde van een boekjaar, bij presentatie van de jaarcijfers, word door de CV het gevoerde beleid geëvalueerd, als mede het functioneren van de manager door de CV.
e) Het is de manager toegestaan werkzaamheden die voortvloeien uit deze managementovereenkomst uit te besteden aan derden.
f) Het opstellen van concept jaarcijfers.”.
2.8
Artikel 3 van deze overeenkomst luidt:

De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de manager
a.
a) De manager is verantwoordelijk en draagt zorg voor het gehele personeelsmanagement inclusief maar niet uitsluitend: aanstellingen, contracten, vertoningen, verzekeringen, crew-charges, loonaangiften etc.
b) De manager is verantwoordelijk en draagt zorg voor het gehele technische management inclusief maar niet uitsluitend: normaal gepland en ongepland onderhoud, noodreparaties, tussentijdse investeringen, inkopen olie/vetten, inkopen reserve onderdelen.
c) De manager heeft de bevoegdheid om zonder meldingsplicht vooraf aan de CV noodzakelijke reparaties c.q. vervanging bestaand apparatuur uit te voeren tot een bedrag van C 250.000 euro. Daarboven moet de manager de voorgestelde reparatie c.q. vervanging apparatuur ter goedkeuring voorleggen aan de CV.
d) Nieuwe investering/aankopen t.b.v. het schip zijn tot C 250.000 euro vrij, daarna is er vooraf toestemming nodig van de CV indien de investering/aanschaf niet al in beleidsplan was beschreven.
e) De manager is verantwoordelijk en draagt zorg voor de juistheid en geldigheid van de te voeren certificaten inclusief maar niet uitsluitend: surveys( intermediate en specials), dockingen, ISM, ISPS etc.
f) De manager is verantwoordelijk en draagt zorg om voor ieder gepland intermediate survey en speciaal survey een dockingsplan en begroting vooraf ter goedkeuring aan te bieden aan de CV.
g) De manager heeft de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het definitief aannemen van een voorgestelde reis. In samenspraak worden afspraken gemaakt over wie verantwoordelijk is voor het aanstellen van agenten, bestellen van (gas)olie en andere reisverwante zaken.”.
2.9
Belanghebbende heeft met [M] B.V. (hierna: [M] ) een overeenkomst afgesloten in verband met onder meer het bemanningsbeheer van de schepen van de hiervoor - onder 2.2 - bedoelde CV's. [M] is een zogenoemd “crewingbureau”. Daartoe heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een zogenoemd “ Standard Crew Hire Contract”, dat is opgesteld conform het STCW'95-Verdrag. Aan deze standaardcontracten hebben de partijen bij de overeenkomst telkens een addendum toegevoegd. Het addendum luidt (vertaald):

CV SO XXX -als eigenaar - blok 2- en [M] BV - als
bemanningsbeheerder - blok 3- wensen in afwijking de volgende afspraken
vast te leggen, ingaande de datum als genoemd in blok 4:
1. De verantwoordelijke beheerder van het vaartuig is [X]
BV, [Z] .
2. [X] BV wordt vertegenwoordigd door dhr. [B]
en/of zijn rechtsgeldige vertegenwoordiger
3. [X] BV is in het bijzonder verantwoordelijk voor (maar
niet beperkt) voor:
- Het niveau van bemanning van de schepen
- Volledigheid van de bemanning
- Toestemming voor de eerste tewerkstelling van officieren, voormalige
officieren worden opnieuw tewerkgesteld en goedgekeurd zonder verdere
bevestiging
- Het bevorderen van officieren
- Ontslagprocedures
- Het bewaken van de prestaties van de kapitein en de eerste machinist
- Salarisvoorwaarden van de gehele bemanning
- Bijzondere voorwaarden die de van toepassing zijnde
arbeidsvoorwaarden te boven gaan
4. [M] zal toestemming vragen van elk van de bovenstaande
zaken van dhr. [B] of diens vervanger, bij voorkeur
schriftelijk per e-mail of telefonisch met herbevestiging.”.
Op grond van het bedoelde contract draagt [M] kandidaten voor, die werkzaamheden kunnen gaan verrichten op de schepen waarover belanghebbende het management voert. Belanghebbende beslist over deze voordrachten. De eindverantwoordelijkheid voor het bemanningsbeheer berust bij belanghebbende. Door belanghebbende wordt ook de proviandering verzorgd ten behoeve van de bemanning aan boord van de schepen. Belanghebbende is voorts jegens de scheepseigenaren aansprakelijk voor de uitvoering.
2.1
Tot de stukken van het geding behoort de integrale e-mailcorrespondentie van belanghebbende met [M] . Daaronder is begrepen een e-mail van 17 januari 2011, waarin [N] aan belanghebbende, in de persoon van de hiervoor - onder 2.1 - genoemde [B] , heeft geschreven:

Please be informed that CAPT [O] signed off fm MV [P] at [Q] on 13.01.2011 and CAPT [R] fm MV [S] at [T] on 15.01 .2011.
Can you please advise if you want CAPT [O] and CAPT [R] back on one of your vessels.
Please to hear.
[B] heeft hierop namens belanghebbende op dezelfde dag per e-mail als volgt gereageerd:

hello again,
cpt. [O] is welcome back in our fleet.
cpt. [R] not workable.
Tevens is onder de door belanghebbende overgelegde stukken begrepen een e-mail van 16 september 2011, waarin [U] van [M] aan belanghebbende, in de persoon van de [B] , heeft geschreven:

Moin [B] ,
Pls find attached fitter [V] as candidate for mv [W] . Pls note that we cannot find fitters with cranedriving exp, but since we now have 2 on board with cranedriving exp (when accepted of course) I would like to propose this gent to you to join as well in AWP or next port after.
Could you pls adv your decision
Thks and krgds,”.
[B] heeft hierop namens belanghebbende op dezelfde dag per e-mail als volgt gereageerd:

moin [U] ,
agree with both!”.
2.11
Uit de bedoelde e-mailcorrespondentie volgt voorts dat belanghebbende wordt ingeschakeld bij problemen zoals een staking van het dek personeel, bemanning die het schip onvoldoende schoonhoudt, een aanvaring als gevolg van een in slaap gevallen kapitein en problemen van een bemanningslid tijdens een vliegreis naar huis. Uit de overgelegde e-mails volgt dat belanghebbende zelf, en niet [M] , handelend optreedt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur de bestreden aanslag Vpb 2011 tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende het tonnageregime mag toepassen op de scheepvaartwinst die zij heeft behaald, en in het bijzonder of is voldaan aan de voorwaarde dat belanghebbende in Nederland het volledige bemanningsbeheer heeft verricht in de zin van artikel 3.22, vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB.
3.2
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 303.674.
3.3
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
In eerste aanleg heeft belanghebbende haar beroep op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel varen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet voldoet aan de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde voorwaarde dat belanghebbende in Nederland het volledige bemanningsbeheer heeft verricht in de zin van artikel 3.22, vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB.
4.2
Artikel 3.22, vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB luidt, voor zover van belang voor het onderhavige geschil: “Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24 is sprake van exploitatie van een schip, indien de belastingplichtige: (…) in Nederland voor een ander het volledige bemanning- en technische beheer verricht van het schip (…).”
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het volledige technische beheer heeft verricht. Ook de overige in artikel 3.22 van de Wet IB gestelde eisen anders dan de eis dat de belastingplichtige in Nederland voor een ander het volledige bemanningsbeheer van het schip verricht, zijn tussen partijen niet in geschil. Het Hof heeft geen redenen partijen daarin niet te volgen.
4.4
Ter adstruering van zijn standpunt heeft de Inspecteur – kort gezegd - gesteld dat een belastingplichtige de werkzaamheden ten aanzien van het bemanningsbeheer zelf (dat wil zeggen: met behulp van eigen personeel) dient te verrichten en zij de feitelijke uitvoering van die werkzaamheden derhalve niet mag uitbesteden aan een derde. Het is, volgens de Inspecteur derhalve niet voldoende dat belanghebbende namens de scheepseigenaren een contract heeft gesloten met een derde, in casu [M] , ter uitvoering van werkzaamheden betreffende het bemanningsbeheer onder haar (eind)verantwoordelijkheid.
4.5
Blijkens rechtsoverweging 6 van de uitspraak van de Rechtbank, is tussen partijen niet in geschil dat voor de toepassing van het tonnageregime het ten dele uitbesteden van het bemanningsbeheer in zijn algemeenheid geen belemmering hoeft te zijn. In geschil is slechts of in dit geval de mate van het uitbesteden van het bemanningsbeheer door belanghebbende (de scheepsmanager) een belemmering vormt voor de toepassing van het tonnageregime. Daarvan zou, volgens de Inspecteur, in het onderhavige geval sprake zijn omdat, zoals hij stelt, de uitbestede werkzaamheden aan [M] (nagenoeg) het gehele bemanningsbeheer vormt.
4.6
Het Hof stelt voorop dat artikel 3.22, vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB meebrengt dat het tonnageregime uitsluitend van toepassing is indien de belastingplichtige zelf alle technische en bemanningsbeheerwerkzaamheden verricht, waaronder mede moet worden begrepen dat zodanige werkzaamheden onder diens verantwoordelijkheid worden verricht (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2017, nummer16/01210, ECLI:NL:GHARL:2017:9614). Dit uitgangspunt is, naar het oordeel van het Hof, ook in overeenstemming met het voor staatssteun geldende EU-recht: “
Scheepsmanagementbedrijven kunnen alleen voor steun in aanmerking komen met betrekking tot schepen, waarvan zij het volledige bemannings- en technisch beheer onder hun hoede hebben. Om in aanmerking te kunnen komen, moeten scheepsmanagers met name de volle verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip en alle door de ISM-code opgelegde plichten en verantwoordelijkheden van de eigenaar overnemen.” (Mededeling van de Europese Commissie van 17 januari 2004, C(2004) 43 Pb Cl3/3). Een en ander is ook meegewogen in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.22, vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB: “
Deze wijziging houdt verband met de tijdens de 2e Ronde Tafel Conferentie Maritiem Cluster gedane toezegging dat de tonnageregeling wordt uitgebreid met scheepsmanagementactiviteiten en vloeit voort uit de hiervoor genoemde richtsnoeren. Dit betekent dat scheepsmanagementbedrijven in aanmerking komen voor de tonnageregeling met betrekking tot schepen, waarvan zij het volledige bemannings- en technische beheer onder hun hoede hebben. Voorts moeten scheepsmanagers alle door de ISM-code opgelegde plichten en verantwoordelijkheden op zich nemen.” (MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 306, nr. 3, p. 34). Het Hof volgt de Inspecteur derhalve niet in zijn standpunt dat het in de tekst van artikel 3.22, vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB gebezigde begrip “verrichten” tot een engere interpretatie zou leiden in dier voege dat een deel van de werkzaamheden niet feitelijk – onder verantwoordelijkheid van de scheepsmanager – zouden mogen worden uitbesteed aan een crewingbureau.
4.7
Vaststaat, zo heeft het Hof hiervoor – onder 2.6 tot en met 2.8 - feitelijk vastgesteld, dat tussen belanghebbende als scheepsmanager en de scheepseigenaren managementovereenkomsten zijn gesloten, waarin is bepaald dat belanghebbende verantwoordelijk is voor en zorg draagt voor het gehele personeelsmanagement. Uit de hiervoor – onder 2.9 – aangehaalde overeenkomsten tussen belanghebbende en [M] blijkt voorts dat, hoewel een aantal feitelijke werkzaamheden met betrekking tot het bemanningsbeheer is uitbesteed aan [M] , de eindverantwoordelijkheid voor het bemanningsbeheer berust bij belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof, blijkt ten slotte uit de hiervoor – onder 2.11 – vermelde e-mailcorrespondentie dat belanghebbende ook daadwerkelijk overeenkomstig de gesloten contracten heeft gehandeld.
4.8
Naar het oordeel van het Hof, doet, gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval, het inschakelen van een crewingbureau als [M] er niet aan af dat belanghebbende als scheepsmanager het volledige bemanningsbeheer van de desbetreffende schepen verricht als bedoeld in 3.22, vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB.
4.9
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur nader de stelling ingenomen dat de werkzaamheden van belanghebbende als scheepmanager niet in Nederland hebben plaatsgevonden. De Inspecteur baseert zijn stelling op de omstandigheid dat bij de hiervoor – onder 2.10 – vermelde e-mailcorrespondentie door belanghebbende gebruik is gemaakt van het e-mailadres van [Y] GmbH & Co. KG, gevestigd in [H] (Duitsland) en dat de desbetreffende e-mails zijn voorzien van het onderschrift van [B] , die bij laatstbedoelde vennootschap werkzaam was. De Inspecteur heeft overigens nog verklaard niet het IP-adres te hebben onderzocht. Hij veronderstelt dat de e-mails moeten zijn verzonden vanuit Duitsland.
4.1
Het Hof stelt voorop dat, gelet op het hiervoor – onder 4.8 – gegeven oordeel, de werkzaamheden van [M] gelden als werkzaamheden met betrekking tot het bemanningsbeheer die onder verantwoordelijkheid van belanghebbende zijn verricht en derhalve gelden als verricht door belanghebbende. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard niet te betwisten dat die werkzaamheden in Nederland hebben plaatsgevonden. In zijn pleitnota stelt de Inspecteur dienaangaande: “Uit de (standaard!) contracten blijkt de [M] al het feitelijke werk ten aanzien van het bemanningsbeheer verricht. Ik
ontkenjuist dat belanghebbende ook maar 3% van het werk van de scheepsbeheerder verricht. Belanghebbende zou het werk verrichten het werk dat anders achter zou blijven bij de reder.”.
4.11
Ten aanzien van het door belanghebbende zelf verrichte deel van het bemanningsbeheer, heeft [B] ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat hij in 2011 in dienst van belanghebbende namens belanghebbende de werkzaamheden betreffende het bemanningsbeheer in Nederland heeft verricht. In 2011 beschikte belanghebbende nog niet over een eigen e-mailadres. [B] heeft daarom met zijn mobiele telefoon in Nederland, en soms onderweg in het buitenland, namens belanghebbende e-mails verstuurd via het emailadres van [Y] GmbH & Co. KG, waarvoor hij ook werkzaamheden verrichtte, met het onderschrift van deze vennootschap en met de ondertekening [B] . Voorts bestonden zijn werkzaamheden niet uitsluitend uit het verzenden van e-mails, maar, zoals uit die e-mails blijkt, vooral ook uit andere werkzaamheden, welke, naar hij verklaarde, in Nederland werden verricht.
4.12
Het Hof acht de verklaring van [B] , mede gelet op de inhoud van de stukken van het geding, geloofwaardig. Belanghebbende maakt, naar het oordeel van het Hof, aannemelijk dat de werkzaamheden op het gebied van bemanningsbeheer in het onderhavige jaar door [M] en [B] in Nederland zijn verricht. De enkele omstandigheid dat een werknemer van belanghebbende incidenteel onderweg in het buitenland een e-mail met zijn mobiele telefoon heeft verstuurd, maakt dat niet anders.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten  wegingsfactor 1  € 534 = € 1.068 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068 en
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.
De griffier is verhinderd deze De voorzitter,
uitspraak te ondertekenen.
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 maart 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.