ECLI:NL:GHARL:2017:9614

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
16/01210
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het tonnageregime in de vennootschapsbelasting voor scheepsmanagement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de toepassing van het tonnageregime in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2010. De belanghebbende, [X] BV, had een aanslag in de vennootschapsbelasting ontvangen en verzocht om toepassing van het tonnageregime, wat inhoudt dat de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald aan de hand van de tonnage van de schepen. De Inspecteur van de Belastingdienst had het verzoek afgewezen, omdat niet alle technische en beheerswerkzaamheden onder de verantwoordelijkheid van de belanghebbende waren verricht. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 26 september 2017 werd het standpunt van de belanghebbende toegelicht, waarbij werd gesteld dat het managementplan betrekking had op de exploitatieperiode en dat de uitbesteding van bemanning niet in de weg staat aan de toepassing van het tonnageregime. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor het tonnageregime, omdat de werkzaamheden niet volledig door haar of onder haar verantwoordelijkheid waren verricht.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aan de voorwaarden voldeed, omdat de werkzaamheden voor het schip niet door haar zelf waren uitgevoerd. De belanghebbende had geen bewijs geleverd dat zij alle technische en beheerswerkzaamheden had verricht. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat de Inspecteur niet had gehandeld in strijd met deze beginselen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 16/01210
uitspraakdatum:
7 november 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2016, nummer LEE 15/5043, ECLI:NL:RBNNE:2016:3939, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst MKB/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is bij akte van 5 februari 2010 opgericht. Blijkens artikel 2, eerste lid, van die akte heeft belanghebbende ten doel:
„het uitoefenen van het rederijbedrijf, waaronder ondermeer is begrepen het voeren van management over schepen, het uitvoeren van alle operationele handelingen met betrekking tot schepen, het bevrachten van schepen, het werven en aannemen van zeevarend personeel, het verzorgen van gageadministratie, en voorts het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande van doen heeft of daarmee verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord”.
2.2.
Belanghebbende (in oprichting) heeft op 25 januari 2010 met [A] BV, de beherend vennoot van [A] CV, een zogenoemd Vertragsreedervertrag (overeenkomst) gesloten. Op basis van die overeenkomst dient belanghebbende diverse werkzaamheden uit te voeren met betrekking tot het schip " ms [B] ." (het schip), met een netto tonnage van 1.460 NRT.
2.3.
Belanghebbende is geen (mede)eigenaar van het schip.
2.4.
In de overeenkomst is ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden en de aan belanghebbende toekomende vergoeding het volgende bepaald:
„§ 2 Aufgaben des Vertragsreeders
1. Der Vertragsreeder übernimmt die Geltendmachung und Verfolgung etwaiger
Gewährleistungsansprüche der Reederei gegenüber dem Verkäufer nach Ablieferung
des Schiffes.
2. Der Vertragsreeder hat vor Übernahme des MS ,, [B] .” die Schiffsbesatzung zu
Lasten der Reederei einzustellen und an den technischen Einrichtungen des Schiffes zu
unterweisen.
3. Nach lndienststellung des MS ,, [B] .” hat der Vertragsreeder sämtliche Massnahmen, die üblicherweise zum Betrieb, zum Einsatz, zur Instandhaltung und zur Befrachtung eines
Schiffes gehören, mit der Sorgfalt eines ordentlichen Reeders auszuführen. Er hat auch alle sonstigen üblicherweise zum Reedereibetrieb gehörenden Angelegenheiten wie Bemannung, Ausrüstung, Versicherung und technische Inspektion des Schiffes durchzuführen. Dabei hat er die einschlägigen Bestimmungen zu beachten, die zur Aufrechterhaltung der Klasse sowie der für das Schiff erforderlichen Zertifikate notwendig sind.
(…)
§ 6 Buchhaltung und Geldverkehr
1. Der Vertragsreeder hat, soweit er für das MS ,, [B] .” Buch führt und den
Geldverkehr abwickelt, dieses über eine eigene Kasse der Reederei und auf den
Namen der Reederei lautende Bankkonten abzuwickeln.
2. Die Lohn- und Finanzbuchhaltung der Reederei werden von einem Heuerbüro und
dem Vertragsreeder geführt. Die Kosten der Lohn- und Finanzbuchhaltung sowie der
Erstellung und einer evtl. Prüfung des Jahresabschlusses trägt die Reederei.
§ 7 Vergütung des Vertragsreeders
1. Zur Abgeltung seiner gesamten Tätigkeit erhalt der Vertragsreeder eine Management
fee in Höhe von Euro 24.000,— pro Jahr plus eine Vergütung in Höhe von 4,5% der
Bruttofrachteinnahmen (etwaige Bergelöhne, Hilfslöhne und Überliegegelder sowie
Zahlungen aus Ausfallversicherungen eingeschlossen) ab Infahrtsetzung des
Schiffes. Für eine Werft- und Stillliegezeit erhält sie EUR 200 pro Tag.
2. Der Vertragsreeder hat Anspruch auf Erstattung folgender Kosten, wenn sie in
ursachlichem Zusammenhang mit dem Betrieb des ,, MS [B] .” stehen:
a. a) im Falle des Mannschaftswechsels und des Transportes von Ausrüstung und Ersatzteilen mit eigenem LKW werden pauschal EUR 0,60 pro km vergütet, mit eigenem PKW EUR 0,40 pro km angesetzt (jeweils zzgl. eventuelle Umsatzsteuer).
b) nicht vorhersehbare, nachzuweisende Kosten, die in ungewöhnlichen Fallen, wie z.B. bei Ersatzteilversorgung, Havarien und notwendigen Auslandsinspektionen des Schiffes anfallen.
3. Bei Durchführung der Befrachtung durch ein Unternehmen der Reederei [C] Gruppe
wird eine angemessene Befrachtungskommission vergütet; das gilt im übrigen auch für eine angemessene Kommission bei dem Verkauf des Schiffes (3%).
4. Der Vertragsreeder ist jeweils nach Eingang der Einnahmen zur Entnahme seiner
Vergütungen berechtigt. Entsprechendes gilt gegebenenfalls für eine Vergütung nach §7 Nr.3. Übrige Kosten sind mit Vortage der Nachweise fällig.”
2.5.
Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 23 december 2010 verzocht om toepassing van het tonnageregime. Deze brief heeft volgende inhoud:
„Door middel van deze brief vragen wij uw aandacht voor het volgende.
De besloten vennootschap [X] B.V., gevestigd te [D] en kantoorhoudend te [Z] , wenst met betrekking tot haar activiteiten op het gebied van zeescheepvaart belast te worden naar het tonnageregime, volgens de regels van artikelen 3:22 en 3:23 Wet IB 2001. Een kopie van de statuten is als bijlage bijgevoegd.
Wij gaan er vanuit dat aan alle formaliteiten is voldaan met betrekking tot dit verzoek. Mocht dit niet het geval zijn, dan verzoeken wij u ons dit zo spoedig mogelijk mee te delen.”
2.6.
Bij beschikking van 24 mei 2011 (hierna: de beschikking) heeft de Inspecteur goedgekeurd dat belanghebbende de winst bepaalt op grond van de artikelen 3.22 tot en met 3.24 van de Wet IB 2001.
2.7.
Belanghebbende heeft in 2010 de navolgende vergoedingen ontvangen:
vergoeding voor bouwtoezicht
€ 80.000
vergoeding voor het maken van een managementplan
€ 25.000
aan managementvergoeding op basis van vrachtopbrengst
€ 34.992
aan managementvergoeding
€ 21.000
Bereederungsgeb(ühr)
€ 40.191
Totaal
€ 201.181
2.8.
Belanghebbende heeft in totaal € 49.803 aan kosten in haar jaarrekening van 2010 verantwoord. Zij heeft onder meer aan [E] GmbH & Co. KG in totaal € 43.204 betaald voor verrichte werkzaamheden met betrekking tot het bouwtoezicht en het opstellen van een managementplan. Daarnaast heeft zij aan personeelslasten € 1.075 opgevoerd en aan overige operationele kosten € 5.524. Vanaf 1 december 2010 heeft belanghebbende een personeelslid, mevrouw [F] , in dienst, zoals blijkt uit de brief van 16 januari 2015 en de loonstrook, die tot het dossier behoren, en belanghebbende ter zitting bevestigd heeft. Andere personeelsleden had belanghebbende in 2010 niet. Mevrouw [F] , die voor [E] GmbH & Co. KG werkte, was de enige die de werkzaamheden verrichtte waarvoor belanghebbende het tonnageregime toegepast wil zien.
2.9.
Het zogeheten ISM-management in het kader van de International Safety Management-code, betrekking hebbend op het technische beheer, werd in 2010 voor het schip verzorgd door [E] GmbH & Co. KG.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de door belanghebbende in 2010 genoten winst - met uitzondering van de vergoeding van € 80.000 wegens bouwtoezicht, welke vergoeding naar het in hoger beroep eensluidende standpunt van partijen naar het normale tarief in de vennootschapsbelasting moet worden betrokken - dient te worden belast volgens het tonnageregime. In het bijzonder is in geschil of belanghebbende voldoet aan de voorwaarde, gesteld in artikel 3.22, vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het managementplan betrekking heeft op de periode van exploitatie, dat alle door belanghebbende sinds de ingebruikneming van het schip verrichte werkzaamheden betrekking hebben op bemanning en technisch beheer, en dat de uitbesteding van het werven van bemanning niet aan de toepassing van het tonnageregime in de weg staat. Voorts stelt belanghebbende dat zij aan de gegeven beschikking het vertrouwen mocht ontlenen dat het tonnageregime zou worden toegepast. Ten slotte stelt zij dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Daartoe beroept belanghebbende zich enerzijds erop dat in een meerderheid van de met dat van haar vergelijkbare gevallen het tonnageregime door de Inspecteur is toegepast, en anderzijds op een tot de stukken van het geding behorende brief van de Inspecteur van 18 juni 2015, waaruit zij afleidt dat sprake is van een beleidswijziging, waarbij het beleid voor haar ongunstiger is geworden. Zij acht het niet toepassen van het oude, gunstiger beleid in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.3.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op verzoek van de belastingplichtige wordt, op grond van het bepaalde in artikel 3.22, eerste lid, van de Wet IB 2001, in afwijking van de artikelen 3.8 tot en met 3.20, 3.25 tot en met 3.65, en 3.79, de winst uit zeescheepvaart bepaald aan de hand van de tonnage van de schepen waarmee die winst wordt behaald.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in het vijfde lid, aanhef en onderdeel d, van evenvermeld artikel is voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24 sprake van exploitatie van een schip, indien de belastingplichtige in Nederland voor een ander het volledige bemanning- en technische beheer verricht van het schip.
4.3.
Deze bepaling brengt mee dat het tonnageregime uitsluitend van toepassing is indien de belastingplichtige zelf alle technische en beheerswerkzaamheden verricht, waaronder mede moet worden begrepen dat zodanige werkzaamheden onder diens verantwoordelijkheid worden verricht.
4.4.
De activiteiten waarvoor belanghebbende zich op de toepassing van het tonnageregime beroept, bestaan uit het maken van een managementplan, technisch beheer en bemanningsbeheer. Belanghebbende heeft gesteld dat de zojuist vermelde activiteiten volledig door haar of voor haar rekening zijn verricht. De Inspecteur heeft daartegen ingebracht dat het managementplan is gemaakt voor de aanvang van de exploitatie van het schip en dat de werkzaamheden werden verricht door mevrouw [F] , die pas vanaf december 2010 bij belanghebbende in dienstbetrekking was. Bij belanghebbende waren in 2010 geen andere personeelsleden in dienst die voormelde activiteiten hebben verricht.
4.5.
Mevrouw [F] stond in 2010 niet eerder dan per 1 december op de loonlijst van belanghebbende. Er is door belanghebbende geen poging gedaan om mevrouw [F] achteraf te betalen voor door haar voor die datum verrichte werkzaamheden en haar alsnog met terugwerkende kracht onder de werkingssfeer van de Wet op de loonbelasting 1964 te brengen. Er was geen arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en mevrouw [F] van voor 1 december 2010. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat mevrouw [F] , die in die periode in dienstbetrekking was bij [E] GmbH & Co. KG, haar werkzaamheden niet voor belanghebbende heeft verricht. Dit geldt mede voor het maken van het managementplan. Op grond van het vorenoverwogene kan niet worden geoordeeld dat door belanghebbende zelf of onder haar verantwoordelijkheid alle technische en beheerswerkzaamheden met betrekking tot het schip zijn verricht. Het tonnageregime is derhalve niet van toepassing.
4.6.
Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De beschikking is gebaseerd op de informatie die belanghebbende had verstrekt in de aanvraag en de daarbij gevoegde statuten. Uit die informatie blijkt niet dat de beheerswerkzaamheden met betrekking tot het schip door een ander dan belanghebbende werden verricht. Aldus kan niet worden gezegd dat de Inspecteur door het nemen van de beschikking bij belanghebbende het vertrouwen heeft gewekt dat het tonnageregime in haar situatie zou worden toegepast, ook al was niet aan de wettelijke vereisten voldaan.
4.7.
Ter motivering van haar stelling dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door in een meerderheid van de met dat van belanghebbende vergelijkbare gevallen toepassing te geven aan het tonnageregime, heeft belanghebbende ter zitting twee namen van belastingplichtigen genoemd bij wie dat zou zijn gebeurd. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat daarbij van gelijke gevallen sprake zou zijn. Tegenover die betwisting heeft belanghebbende haar stelling niet feitelijk onderbouwd. Aldus heeft zij niet voldaan aan haar stelplicht, althans niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.8.
Ten aanzien van de volgens belanghebbende uit de brief van de Inspecteur van 18 juni 2015 volgende beleidswijziging, heeft de Inspecteur betwist dat sprake was van beleid en gesteld dat, voor zover er wel sprake zou zijn van beleid, dat beleid niet begunstigend was. Belanghebbende heeft dat laatste ter zitting erkend. Alsdan kan geen sprake zijn van een schending van het gelijkheidsbeginsel doordat ten nadele van belanghebbende zou zijn afgeweken van enig anderen dan belanghebbende begunstigend beleid. Daarom faalt ook dit beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
7 november 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.