ECLI:NL:GHARL:2021:1869

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
21-004040-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging ex-partner met voldoende bewijs voor oogmerk en stelselmatigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van belaging van zijn ex-partner, waarbij hij stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor het oogmerk en de stelselmatigheid van de belaging. De verdachte heeft herhaaldelijk contact gezocht met de benadeelde partij via e-mail en is zelfs bij haar werkplek verschenen, ondanks eerdere waarschuwingen en opgelegde contactverboden. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast zijn er contact- en gebiedsverboden opgelegd voor een periode van drie jaar. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004040-19
Uitspraak d.d.: 26 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 juli 2019 met parketnummer 16-065871-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 16-175263-17, 16-125703-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken, met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Daarnaast dient verdachte een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, te worden opgelegd, alsmede een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), bestaande uit een contact- en locatieverbod. Deze maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. De vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Ten slotte dient de vordering tot tenuitvoerlegging (met parketnummer 16-175263-17) van een eerder voorwaardelijke opgelegde geldboete te worden toegewezen en dient ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-125703-18 de proeftijd met één jaar te worden verlengd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.N. Holtrop, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 15 juli 2019 de verdachte ter zake van belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld, inhoudende een meldplicht en een behandelverplichting. Voorts is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd (contact- en locatieverbod) voor de duur van 3 jaren, welke maatregel direct uitvoerbaar is verklaard. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Ten slotte heeft de politierechter twee vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen, te weten van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 500,- en een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op een bepaald onderdeel tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 12 juli 2018 tot en met 19 maart 2019 te [plaats1] en/of [plaats2] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door:
- een of meerdere malen te bellen naar/met voornoemde [benadeelde partij] , en/of
- een of meerdere malen emailberichten te sturen naar voornoemde [benadeelde partij] , en/of
- een of meerdere malen via sociale media (Facebook) berichten en/of foto's te sturen naar voornoemde [benadeelde partij] , en/of
- een of meerdere malen langs het bedrijf van voornoemde [benadeelde partij] te rijden en/of zich bij dat bedrijf op te houden,

met het oogmerk die [benadeelde partij] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Het hof is van oordeel dat de politierechter terecht tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is gekomen. Op grond van de bewijsmiddelen, zoals die in een eventuele aanvulling op dit arrest zullen worden uitgewerkt, kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode zijn ex-partner [benadeelde partij] heeft belaagd. De verweren die in hoger beroep zijn gevoerd, strekkende tot vrijspraak van verdachte, zijn in de kern gelijk aan hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht. Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat verdachte nooit opzettelijk de privacy van aangeefster heeft geschonden: verdachte heeft met name zakelijke mails gestuurd of mails met betrekking tot hun gezamenlijke kinderen. Aangeefster heeft de contacten met verdachte bovendien niet gemeden. Er is geen sprake van wederrechtelijkheid, verdachte heeft aangeefster geen vrees aangejaagd en ook de stelselmatigheid ontbreekt, aldus de raadsvrouw. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 12 juli 2018 een e-mailbericht ontvangt van aangeefster [benadeelde partij] met het verzoek
alleonderlinge communicatie te laten plaatsvinden via het e-mailadres
[benadeelde partij] @gmail.comomdat zij op allerlei manieren door verdachte zou worden lastig gevallen. Vervolgens heeft op 17 juli 2018 een zogenoemd stopgesprek plaatsgevonden tussen verdachte en de politie, waarin onder meer aan verdachte is uitgelegd dat [benadeelde partij] aangifte wilde doen van belaging. De politie heeft in dat gesprek het gebruik van één e-mailadres voor onderlinge communicatie geadviseerd, aangezien contact (nog) niet geheel kon worden uitgesloten in verband met het gezamenlijke bedrijf van verdachte en aangeefster. In het gesprek met verdachte is expliciet aangegeven dat “als er dingen spelen met betrekking tot de kinderen”, verdachte zich eveneens kan wenden tot het betreffende e-mailadres en is hij erop gewezen “mevrouw niet meer persoonlijk te bellen omdat ze dat niet wil”.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vanaf 12 juli 2018 tot aan het einde van de ten laste gelegde periode meermalen e-mailberichten heeft gestuurd naar een ánder dan het hiervoor genoemde e-mailadres van aangeefster. Dit is door verdachte erkend. Daarnaast is door verdachte erkend dat hij in die periode meermalen bij het kinderdagverblijf waar aangeefster werkt is geweest. Uit het dossier blijkt dat dit zelfs is gebeurd nadat hem per 1 augustus 2018 door de GGD werd verboden om op doordeweekse dagen overdag (tussen 06:30 uur en 19:00 uur) bij het kinderdagverblijf te komen en hem op 20 december 2018 in een andere strafzaak een contactverbod met aangeefster werd opgelegd.
Gelet op het hiervoor overwogene kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De stelling van verdachte dat hij nooit kwade intenties heeft gehad en puur zakelijk of vanuit een praktisch oogpunt handelde, maakt dat niet anders. Het gaat erom dat aangeefster door verdachtes handelen werd gedwongen het contact te dulden: haar is geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met verdachte. Tekenend in dit verband is de uitlating van verdachte in zijn antwoord op de hiervoor genoemde mail van aangeefster d.d. 12 juli 2018, inhoudende:
“Jij leest mij niet de les voor. Ik bepaal zelf wel wat ik jou stuur”.Ook in het stopgesprek met de politie heeft verdachte een dergelijke uitlating gedaan door te zeggen dat hij zelf wel uitmaakt of hij haar daar belt. Dat verdachte het oogmerk had om aangeefster te dwingen iets te dulden, blijkt uit het hiervoor beschreven handelen.
Het hof acht – anders dan de politierechter – niet bewezen dat verdachte (ook) heeft gehandeld met het oogmerk om verdachte vrees aan te jagen. Van dat onderdeel wordt verdachte vrijgesproken. Ook van het eerste en derde gedachtestreepje (bellen naar aangeefster en haar via sociale media benaderen) in de tenlastelegging wordt verdachte vrijgesproken.
De aard, duur, frequentie en de intensiteit van het geheel van gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, zoals die blijken uit het dossier, maken dat bewezen kan worden dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster stelselmatig is geweest. Het oordeel van de politierechter daaromtrent is juist.
Aldus kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen zoals hierna vermeld. De verweren van de verdediging worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 juli 2018 tot en met 19 maart 2019 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door:
- meerdere malen emailberichten te sturen naar voornoemde [benadeelde partij] en
- meerdere malen langs het bedrijf van voornoemde [benadeelde partij] te rijden en/of zich bij dat bedrijf op te houden,

met het oogmerk die [benadeelde partij] , te dwingen iets te dulden.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 8 maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vrouw. Uit het dossier blijkt dat het handelen van verdachte een grote impact op het leven van aangeefster heeft gehad. Ook de medewerkers van het kinderdagverblijf waar aangeefster werkt, zijn met het handelen van verdachte geconfronteerd en hebben dit als zeer onprettig ervaren, zo blijkt uit het dossier. Het hof rekent verdachte dit aan.
Bij de strafoplegging neemt het hof in het voordeel van verdachte mee dat de reclassering op 19 oktober 2020 vrij positief over verdachte heeft gerapporteerd. Volgens de reclassering houdt verdachte zich goed aan de bijzondere voorwaarden die hem in een andere strafzaak zijn opgelegd en komt hij nauwgezet zijn meldplichtafspraken na. Verdachte heeft inmiddels zijn behandeling bij [naam1] afgerond, en deze lijkt een positief effect te hebben op het gedrag van verdachte. Ook verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat de behandeling hem goed heeft gedaan en dat hij heeft geleerd zich minder door zijn emoties te laten leiden. Verder is van belang dat er geen contact meer met aangeefster is en dat de zakelijke banden zijn verbroken. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag.
Hoewel het een ernstig feit betreft en verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel van het justitieel documentatieregister d.d. 15 januari 2021 eerder is veroordeeld voor feiten gepleegd in huiselijke kring, zal het hof verdachte gezien voorgaande ontwikkelingen een andere straf opleggen dan de politierechter heeft gedaan. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte opnieuw gedetineerd raakt en acht het meer passend dat hem een combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf wordt opgelegd. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken, met een proeftijd van 2 jaren, beoogt het hof te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een soortgelijk strafbaar feit. Een dergelijke ‘stok achter de deur’, met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, acht het hof mede gelet op verdachtes strafrechtelijk verleden noodzakelijk. Daarnaast legt het hof verdachte een taakstraf van 80 uren op, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.

Contact- en gebiedsverbod

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte ten aanzien van aangeefster een contactverbod als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden opgelegd. Het hof beoogt daarmee te voorkomen dat verdachte opnieuw contact zal opnemen met aangeefster, om welke reden dan ook. Indien contact in het kader van de omgang met de kinderen noodzakelijk is, mag dit contact enkel in overleg met en onder toezicht van de reclassering en/of de gezinsvoogd plaatsvinden.
Daarnaast wordt verdachte een gebiedsverbod opgelegd inhoudende dat hij zich niet mag bevinden op de [adres] te [plaats2] , en niet binnen een straal van 200 meter rondom de woning van aangeefster aan de [adres] te [plaats2] , hetgeen ook geldt voor de locatie van het kinderdagverblijf [naam2] .
Het hof zal deze maatregel opleggen voor een periode van drie jaren. Voor elke keer dat verdachte één van voornoemde verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van 1 week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
Ondanks dat de reclassering, zoals hiervoor weergegeven, het recidiverisico inschat als laag, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - gelet op de aard van het gepleegde feit en de persoon van verdachte - opnieuw een strafbaar feit zal begaan tegenover aangeefster, dan wel zich belastend tegenover haar zal gedragen. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte en aangeefster al langer in onmin leven en verdachte in het verleden, ondanks een contactverbod, toch contact heeft gezocht met aangeefster. Het hof zal dan ook, gelet op artikel 38v lid 4 Sr, de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. De bescherming van de veiligheid van aangeefster rechtvaardigt dat in dit geval wordt afgeweken van het uitgangspunt dat tenuitvoerlegging pas kan aanvangen na het onherroepelijk worden van de veroordeling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.360,40, bestaande uit € 441,74 aan materiële schade, € 418,66 aan proceskosten en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot € 500,-. De vordering is voldoende onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de proceskosten oordeelt het hof overeenkomstig de politierechter en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt tot een bedrag van € 144,-.

Vordering tenuitvoerlegging (16-175263-17)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 30 augustus 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 500,- (parketnummer 16-175263-17). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging (16-125703-18)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 20 december 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken met een proeftijd van 2 jaren. Het hof zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in die vordering tot tenuitvoerlegging nu het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd ten tijde van de indiening van de vordering nog niet onherroepelijk was. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het niet evident dat het appel van verdachte in die zaak te laat was ingediend. Het hof beschikt niet over voldoende informatie om dat eenduidig vast te kunnen stellen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich uiterlijk drie dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij de Reclassering Nederland op het adres: De Meent 4 te Lelystad (telefoonnummer 088-8041102) en zich vervolgens telkens meldt zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat:
  • de veroordeelde voor de duur van 3 jaren zich niet bevindt op de [adres] te [plaats2] , en zich niet bevindt in een straal van 200 meter rondom de woning van mevrouw [benadeelde partij] aan de [adres] te [plaats2] en zich ook niet bevindt in een straal van 200 meter rondom het kinderdagverblijf [naam2] ;.
  • de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt, zoekt of heeft met mevrouw [benadeelde partij] . De enige uitzondering hierop is contact dat in het kader van de omgang van zijn kinderen noodzakelijk is, in welk geval dat contact enkel in overleg met en onder toezicht van de reclassering en/of de gezinsvoogd mag plaatsvinden.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes (6) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
144,00 (honderdvierenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 maart 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2018, parketnummer 16-175263-17, te weten van:
een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg met parketnummer 16-125703-18 niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. M.M.H.P. Houben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 26 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.