ECLI:NL:GHARL:2021:1849

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
21-002353-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep betreffende diefstal met geweld, mishandeling en bedreiging met verkrachting

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1984 en thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld, mishandeling en bedreiging met verkrachting. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden was opgelegd, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2021 en de eerdere zitting in eerste aanleg in overweging genomen. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te bevestigen, en het hof heeft de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. V.P.J. Tuma, gehoord. De rechtbank had de verdachte veroordeeld op basis van voldoende bewijs, en het hof concludeert dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof acht zijn verklaring niet geloofwaardig, gezien de sterke bewijsmiddelen en de verklaringen van getuigen. Het hof voegt enkele bewijsmiddelen toe aan de bewijsvoering en bevestigt de strafoplegging van de rechtbank als passend en noodzakelijk, gezien de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De beslissing van het hof is om het vonnis te bevestigen, met inachtneming van de aanvullingen in de bewijsvoering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002353-20
Uitspraak d.d.: 26 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2020 met parketnummer 18-830038-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. V.P.J. Tuma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 7 juli 2020 de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Op grond van de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn uitgewerkt – de hierna genoemde aanvullingen in aanmerking genomen – kan worden bewezen dat verdachte zich op 27 januari 2020 in [plaats] ten aanzien van drie willekeurige slachtoffers heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, mishandeling en bedreiging met verkrachting. De verweren die in hoger beroep zijn gevoerd, strekkende tot vrijspraak van verdachte, zijn in de kern gelijk aan hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht. Het hof is van oordeel dat de rechtbank deze verweren terecht heeft verworpen.
Gezien het voorgaande zal het vonnis worden bevestigd, met dien verstande dat het hof de bewijsvoering op onderdelen zal aanvullen.

Aanvulling bewijsmiddelen:

Bewijsmiddel 3:
Het hof voegt aan het onder 3 opgenomen bewijsmiddel toe als verklaring van getuige [getuige] (na “…op de grond.”):
Ik zag dat de dader het horloge van het slachtoffer zijn pols aftrok.
Bewijsmiddel 8:
Het hof voegt aan het begin van het onder 8 opgenomen bewijsmiddel als relaas van verbalisant toe – zakelijk weergegeven - :
Op 27 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant1] samen met collega [verbalisant2] verdachte [verdachte] aangehouden. Ter aanvulling op het proces-verbaal van aanhouding verklaar ik het volgende.
Wij [verbalisant1] en [verbalisant2] hadden de opdracht om uit te kijken naar een man die een beroving zou hebben gepleegd. Het signalement was zeer summier en als volgt: een beetje gezette man, licht getint. Even later werd de opdracht gewijzigd en moesten wij contact zoeken met een vrouw die in een steeg was lastig gevallen door een man met het signalement: donkere kleding en kleine man. Wij troffen de vrouw aan voor het voormalige Chinese restaurant aan het [adres1] te [plaats] . De vrouw was duidelijk geëmotioneerd. Ik zag dat de vrouw bang was en huilde.
Bewijsmiddel 10:
Het hof voegt als bewijsmiddel 10 toe het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2020, p. 8 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant3] en [verbalisant4] - zakelijk weergegeven - :
Wij ontvingen de melding te gaan naar de [adres2] (het hof begrijpt uit de context hier en hierna: te [plaats] )alwaar een slachtoffer zou zitten van een beroving. Ter plaatse gekomen troffen wij in een tabakszaak zittend op een stoel een man met bloed op zijn handen en hoofd, die opgaf te zijn dhr. [naam1] . De locatie waar de beroving had plaatsgevonden zou de [adres3] betreffen. Ter plaatse werd in de [adres3] ter hoogte van perceel 25 een plek met bloed aangetroffen. Dhr. [naam1] gaf hierbij aan dat dit de locatie was waar hij was beroofd. Door [naam1] en de getuigen werd een summier signalement gegeven van de verdachte, namelijk licht getint en in donkere kleding gekleed. Volgens één van de getuigen was de verdachte de [adres2] in gelopen. Het slachtoffer werd gezien door medewerkers van een ambulance. Geconstateerd werd dat er een klein sneetje bovenop het hoofd zat en meerdere sneetjes op de linkerhand.

Aanvullende bewijsoverweging

Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ontkend de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Overeenkomstig zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft hij gesteld dat hij het horloge van aangever [naam1] , dat in zijn fouillering is aangetroffen, heeft gevonden bij de [naam2 ] supermarkt aan de [adres4] in [plaats] . De raadsman heeft de overweging van de rechtbank dat dit onmogelijk is, gezien het korte tijdsbestek tussen het wegnemen van het horloge in de [adres3] en de aanhouding van verdachte op het [adres1] , betwist. De raadsman heeft er in dit kader op gewezen dat het horloge volgens aangever omstreeks 17:00 uur is weggenomen en dat verdachte om 17:45 uur is aangehouden en dat ter terechtzitting van het hof uit raadpleging van Google Maps is gebleken dat de loopafstand tussen de [naam2 ] aan de [adres4] en de [adres3] ter hoogte van de [adres2] minuten is. Daarom is het volgens de raadsman wel degelijk mogelijk dat iemand anders de beroving heeft gepleegd, dat diegene vervolgens met het horloge naar de [naam2 ] aan het [adres4] is gegaan, het horloge daar is verloren, waarna verdachte het heeft gevonden en met het horloge op zak naar de [adres2] is gelopen.
Het hof stelt vast dat de raadsman bij voornoemd scenario heeft verzuimd mee te nemen dat ná het feit dat jegens aangever [naam1] is gepleegd om 17:00 uur, nog twee feiten (jegens aangeefster [naam3] en [naam4] ) hebben plaatsgevonden, die kort na elkaar omstreeks 17:15 uur, zijn gepleegd.
Het hof hecht grote waarde aan het feit dat aangeefster [naam3] verdachte voor 100% heeft herkend aan zijn stem en zijn verschijning. Het hof ziet geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van die verklaring te twijfelen. Daarnaast is een belangrijk bewijsmiddel dat verdachte op 27 januari 2020 ten overstaan van een verbalisant heeft verklaard dat hij (alleen) [naam4] zou hebben gezegd “jij bent een mooie vrouw”. Volgens [naam4] zou verdachte dit hebben gezegd, vóórdat hij de bedreiging jegens haar uitte. Haar verklaring wordt dus deels door verdachtes eigen verklaring bevestigd.
[naam3] is geslagen ter hoogte van [adres5] en [naam4] is bedreigd in een steegje uitkomend op het [adres1] te [plaats] . Het is een feit van algemene bekendheid dat [adres5] en het [adres1] , binnen een straal van 200 meter van de [adres3] , alwaar [naam1] is beroofd, zijn gelegen. Gelet daarop en uitgaande van het tijdstip klopt het oordeel van de rechtbank dat de door verdachte gestelde gang van zaken gelet op het korte tijdsbestek niet mogelijk is.
Alles afwegende acht het hof verdachtes ontkennende verklaring niet geloofwaardig. Er bestaat bij hof geen twijfel dat verdachte de dader van alle drie ten laste gelegde feiten is. Daarvoor is voldoende wettig én overtuigend bewijs. De verweren worden verworpen.

Strafoplegging en beslissing op vordering benadeelde partij

De in het vonnis opgenomen bewezenverklaring van feit 1, 2 en 3 is juist. De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar en verdachte is een strafbare dader. Ook de beslissing omtrent de strafoplegging en omtrent de vordering van de benadeelde partij [naam3] is juist. Oplegging van een forse gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd is gezien de aard en ernst van de gepleegde feiten –met name het onder 1 bewezenverklaarde feit – en verdachtes strafrechtelijk verleden passend en noodzakelijk. Een lichtere straf zoals door de raadsman bepleit, is gezien het voorgaande niet aan de orde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en M.M.H.P. Houben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 26 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.