ECLI:NL:GHARL:2021:1846

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
21-005133-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennepafval. Het hof heeft de veroordeling bevestigd en de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, naast een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof verwierp het bewijsverweer van de verdachte, die stelde niet op de hoogte te zijn van de hennepkwekerij in zijn schuur. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat hij de hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafoplegging. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, maar in plaats daarvan een taakstraf opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005133-19
Uitspraak d.d.: 26 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2019 met parketnummer 18-118813-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-194765-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van vier maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 60 dagen wordt gelast. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.S. Scheffers, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, is voor verdachte tegen deze gegeven vrijspraak geen hoger beroep mogelijk. Het hof zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2019 vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit. De politierechter heeft verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde overtredingen van artikel 3 van de Opiumwet veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Ook heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover onderworpen aan het hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij meermalen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 02 juni 2017 tot en met 19 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [woonadres] ) een hoeveelheid van 600 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1616 (kilo)gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep(afval) en/of henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaringen gerefereerd aan het oordeel van het hof, behalve voor wat betreft het aantal hennepplanten en de duur van de periode. Door de raadsman is betoogd dat moet worden uitgegaan van 225 hennepplanten.
Verdachte ontkent dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 19 september 2018 heeft de politie een hennepkwekerij in de schuur bij de woning van verdachte aangetroffen. In deze schuur werden naar schatting 600 kweekpotten aangetroffen. In deze kweekpotten zat gebruikte potgrond en verdroogde resten van hennepplanten. In de hennepkwekerij stond een vuilniszak met daarin verdroogde hennepplanten inclusief henneptoppen. Aan het plafond hingen twintig assimilatielampen, alsook twee zeer vervuilde koolstoffilters. Ook in de tuin bij de schuur lagen lege kweekpotten, lege watertonnen en vuilniszakken met daarin gebruikte potgrond en wortelresten.
Uitgangspunt is dat een bewoner van een woning bekend geacht wordt te zijn met de aanwezigheid van goederen in die woning. Dit geldt evenzeer voor de goederen in en bij een bij die woning behorende schuur.
Ook ter zitting in hoger beroep heeft verdachte alle betrokkenheid bij de hennepkwekerij ontkend. Volgens hem is de kwekerij van “ [naam] ”, die de schuur gedurende vier weken - tijdens zijn verblijf in [land] van 14 augustus 2018 tot 15 september 2018 - huurde. Voor de verhuur heeft hij (contant) € 500,- ontvangen.
Het hof acht dit door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. De door verdachte gegeven verklaring is niet alleen inconsistent en op een niet verifieerbare en controleerbare wijze onderbouwd, maar zelfs als wordt uitgegaan van verdachtes verklaring kan daaruit niet volgen dat de kwekerij (dus) niet van hem is. Immers, de opbouw van een hennepkwekerij en de kweekcyclus van hennep nemen ten minste 10 weken in beslag, zodat deze verklaring hoogstens kan duiden op de betrokkenheid van een ander bij de kwekerij gedurende een deel van die periode.
Nu een aannemelijke verklaring ontbreekt leidt het voorgaande tot de slotsom dat verdachte wel degelijk op de hoogte was van de hennepkwekerij in zijn schuur en dat hij de in die schuur aangetroffen hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Slotsom
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof is van oordeel dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden, bewerken dan wel verwerken van hennepplanten. Verdachte wordt in zoverre vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 02 juni 2018 tot en met 19 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [woonadres] ) een hoeveelheid van 225 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 19 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1616 gram van een materiaal bevattende hennep en henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 225 (delen van) hennepplanten en een vuilniszak met daarin 1616 gram hennepafval. Door zijn handelen heeft verdachte meegewerkt aan de bevordering en instandhouding van het illegale circuit van de productie, handel en het gebruik van softdrugs, door welk circuit ook andere vormen van criminaliteit in de hand worden gewerkt.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 15 januari 2021 blijkt dat verdachte tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft ook acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waaruit blijkt dat in het geval van een hennepkwekerij met een omvang van 100 – 500 hennepplanten een taakstraf van 120 uren gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand passend wordt geacht en dat voor het aanwezig hebben van 500 tot 2.500 gram softdrugs als uitgangspunt geldt een taakstraf van 100 uren. Het oriëntatiepunt hennepkwekerij ziet op first offenders.
Verder houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een taakstraf van 120 uren gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden. Hoewel verdachte zich zeer hardleers heeft getoond door opnieuw betrokken te raken bij een hennepkwekerij, zal het hof in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Naast vergelding beoogt het hof met de oplegging van deze straffen te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout ingaat. Verdachte is een gewaarschuwd man.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 25 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zestig dagen, parketnummer 18-194765-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2018 met parketnummer 18-194765-17, te weten: een gevangenisstraf van 60 dagen, een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.H. Toe Laer, voorzitter,
mr. M.M.H.P. Houben en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 26 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.M.H.P. Houben is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.