ECLI:NL:GHARL:2021:1845

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
21-000241-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de geldigheid van een rijbewijs en de gevolgen van rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. De verdachte had op 18 oktober 2019 een motorrijtuig bestuurd, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien zijn eerdere veroordelingen en de omstandigheden rondom de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, had moeten beseffen dat hij niet bevoegd was om te rijden. De verdachte had in het verleden al meerdere keren zonder geldig rijbewijs gereden en was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet. Het hof legde een taakstraf van 28 uren op, subsidiair 14 dagen hechtenis, en verlengde de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels stappen had ondernomen om zijn rijbewijs terug te krijgen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000241-20
Uitspraak d.d.: 26 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2020 met parketnummer 96-250589-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 09-206846-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal verzocht om de proeftijd van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand te verlengen met één jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2020 vrijgesproken ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten: rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Ook heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [adres] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte aangevoerd dat hij op 18 oktober 2019 niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Hiertoe wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
Vooropgesteld wordt dat uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig op 18 oktober 2019 "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daaromtrent niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, noch uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren. In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het rijbewijs van verdachte is bij besluit van 27 augustus 2009 vanaf de zevende dag na dagtekening van dat besluit ongeldig verklaard omdat verdachte niet (voldoende) heeft meegewerkt aan de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). Daarbij is verzocht om het rijbewijs naar het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna te noemen: CBR) op te sturen. Het rijbewijs van verdachte is op 10 juni 2010 ontvangen door het CBR,
De verklaring van verdachte ter zitting houdt in dat zijn rijbewijs in 2010 of 2011 is ingenomen door de politie en dat de politie zijn rijbewijs heeft opgestuurd naar het CBR. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij sinds het afgeven van zijn rijbewijs tot op heden niet (meer) beschikt over een (geldig) rijbewijs. Ten tijde van zijn staandehouding op 18 oktober 2019 beschikte verdachte dan ook niet over een rijbewijs.
Verder blijkt uit het dossier dat verdachte vóór 18 oktober 2019 al meerdere keren staande is gehouden vanwege het rijden zonder geldig rijbewijs, te weten: op 10 februari 2014, 1 april 2014, 9 februari 2015 en 22 september 2016. Ook is verdachte op 15 maart 2017 door de politierechter in de rechtbank Den Haag veroordeeld voor (drie) overtredingen van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is tegen die beslissing in hoger beroep gegaan, waarna het gerechtshof Den Haag op 13 augustus 2018 de dagvaardingen partieel nietig heeft verklaard. Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 15 januari 2021 volgt dat twee van de drie zaken de status ‘gedagvaard’ hebben en dus opnieuw voor de rechter worden aangebracht.
Tot slot heeft verdachte ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat er iets niet klopte met zijn rijbewijs, dat hij uit ‘laksigheid’ en gemakzucht geen actie heeft ondernomen en dat hij na de veroordeling door de politierechter in 2017 eigenlijk wel had moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Bovengenoemd samenstel van omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van het hof de conclusie dragen dat verdachte op 18 oktober 2019 redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat verdachte druk was met andere dingen in zijn leven en de situatie voor hem verwarrend was doet aan dit oordeel niets af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 oktober 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [adres] , als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 18 oktober 2019 op de openbare weg in een auto gereden, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft met zijn handelen een besluit van het CBR met betrekking tot zijn rijbevoegdheid genegeerd en heeft het gezag van dat besluit ondermijnd. De verdachte heeft daarnaast het belang van de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, geschaad.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 januari 2021 volgt dat verdachte meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder ook (andersoortige) overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. In strafmatigende zin houdt het hof rekening met een recente (niet-onherroepelijke) veroordeling wegens fraude tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting in hoger beroep zijn gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder overwogen dat verdachte zijn leven een andere koers lijkt te hebben gegeven. Ook heeft verdachte inmiddels stappen gezet om zijn rijbewijs terug te krijgen.
Alles afwegend acht het hof – evenals de advocaat-generaal – oplegging van een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Den Haag van 14 april 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, parketnummer 09-206846-16, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar worden verlengd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 14 april 2017 parketnummer 09-206846-16, met een termijn van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. M.M.H.P. Houben en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 26 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.M.H.P. Houben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.