Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ASR,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- een antwoordakte uitlating productie van ASR, met een productie (een advies van de medisch adviseur van ASR).
2 Waar gaat het in deze zaak om?
In het tussenarrest van 23 januari 2018 heeft het hof vastgesteld dat bij het ongeval sprake is van een geringe delta v (3,4 tot 7,2 km/uur). Het enkele feit dat sprake is van zo’n geringe delta v staat op zich niet in de weg aan het aannemen van causaal verband, maar uit door beide partijen aangehaald onderzoek blijkt wel dat de kans op het ontwikkelen van langdurige whiplashklachten lager is bij een ongeval met een delta v van ruimschoots minder dan 10 km/uur dan bij een ongeval met een delta v van meer dan 10 km/uur.
In het tussenarrest overwoog het hof verder het niet verantwoord te vinden een oordeel te geven over het bestaan en de omvang van de klachten van [geïntimeerde] en het causaal verband tussen deze klachten en het ongeval zonder dat een onderzoek door deskundigen is gedaan.
neuroloog dr. [B] (hierna: [B] ), neuropsycholoog drs. [C] (hierna: [C] ), psychiater drs. [D] (hierna: [D] ) en revalidatiearts drs. [E] (hierna: [E] ). Deze deskundigen hebben gerapporteerd.
3.De rapporten van de deskundigen
‘
Omdat betrokkene de gestelde vragen van onderzoekster veelal beantwoordde met 'weet niet' en zij na 25 minuten aangaf even uit de overigens rustige onderzoeksruimte te willen i.v.m. met de overprikkeling én vermoeidheid, heeft onderzoekster de verdere intake met haar vader gevoerd om relevante informatie te verkrijgen. De informatie die hieruit naar voren kwam, is identiek aan datgene wat er reeds in het neurologisch conceptrapport vandr. [B] is vermeld.’
Nadat [geïntimeerde] anderhalf uur had gerust, is gestart met het onderzoek, maar dat onderzoek is snel afgebroken. [C] schrijft daarover:
‘
Vanwege het huidige toestandsbeeld, waarbij een grote passiviteit, initiatiefloosheid en a-vitaliteit merkbaar is in combinatie met het gegeven dat actieve deelname aan het gesprek betrokkene zeer zwaar valt en spaarzaam tot stand komt, heeft onderzoekster na bovengenoemde rustpauze weliswaar geprobeerd het testonderzoek af te nemen, maar al na één taak (TOMM: in het voorbeeld werden er al foute antwoorden gegeven; duur: hooguit
‘
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van de aan mij gestelde vragen kan ik de vragen a t/m d vanuit mijn vakgebied, de neuropsychologie, niet beantwoorden. Dit geldt ook voor de door mij gesignaleerde inconsistentie (i.c. Het huidige getoonde gedrag (marginale belastbaarheid) staakt echter haaks op en is niet consistent met (lees: ‘Is niet vrij van innerlijke tegenspraak) het gedrag (cognitieve inzet én inspanning) dat nodig is om een VMBO-tl diploma, zelfs d.m.v. deelcertificaten, te behalen). Het is echter ter
Het rapport van [B]3.3 In het hoofdstuk anamnese van zijn rapport beschrijft [B] de huidige klachten van [geïntimeerde] als volgt:
‘
Betrokkene geeft aan dat ze een constante zeurende pijn in het achterhoofd en de nekregio
‘
Betrokkene zat in 2e klas HAVO en was naar de 3e klas overgegaan ten tijde van het
[B] vat zijn bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van [geïntimeerde] als volgt samen:
‘
Bij het huidige neurologisch onderzoek bij betrokkene kunnen geen neurologische
‘
Uit bovenstaande is af te leiden dat betrokkene na het ongeval een groot aantal klachten al
‘
De gegevens zoals door betrokkene zijn medegedeeld komen in grote lijnen overeen met
‘
Er kan geen neurologische diagnose worden gesteld ter verklaring van de door betrokkene
verwacht geen wezenlijke neurologische verbeteringen of verslechteringen. Hij geeft verder aan dat voor zover hem bekend voor het ongeval bij [geïntimeerde] geen klachten of afwijkingen op zijn vakgebied bestonden.
‘
Wat betreft hoofdpijnklachten kan aangezien deze frequent voorkomen in de normale
In antwoord op de vraag naar de verklaring van de klachten van [geïntimeerde] antwoordt [B] :
‘
Zoals aangegeven in de beschouwing kan geen neurologische verklaring worden
‘
Aanvullende vraag 1 collega [F] :
‘
Aanvullende vraag 1 medisch adviseur ASR:
Het rapport van [E]3.6 [E] begint het onderdeel anamnese van zijn rapport met de volgende beschrijving van het onderzoek van [geïntimeerde] :
‘
De anamnese wordt afgenomen in aanwezigheid van betrokkene en van haar vader. Vader vult een belangrijk deel van de anamnese in. Teneinde de eigen ervaringen van betrokkene uit te horen, wend ik mij regelmatig specifiek tot haar. Zij vertoont in aanvang van de afspraak nauwelijks actieve contactname, in een latere fase van het gesprek is er sprake van enige, maar nog altijd beperkte contactgroei. Wanneer ik haar hiermee confronteer, geeft zij aan zeer vermoeid te zijn en haar aandacht niet bij het gesprek te kunnen houden. Ongeveer 20 minuten na de start van het gesprek begint zij spontaan te huilen, geeft ook dan aan dat het allemaal te vermoeiend voor haar is.’
‘
Desalniettemin komt zij nauwelijks tot activiteiten. Indien er al sprake is van verandering van niveau van functioneren, beweegt deze volgens betrokkene in negatieve richting.
‘
Betrokkene laat zich nauwelijks onderzoeken. Er bestaat een duidelijke kinesiofobie, betrokkene erkent dat zij opdrachten in het kader van lichamelijk onderzoek in elk geval voor een deel niet kan uitvoeren op basis van de angst voor pijntoename meer dan dat er dan al daadwerkelijk sprake is van pijntoename. [Toevoeging naar aanleiding van de brief van
‘
Betrokkene heeft vele klachten waarbij zij ervaart niet in staat te zijn tot het uitvoeren van vele normale activiteiten (zie hierboven: huidige niveau van functioneren). Deze klachten bestonden voor het ongeval naar mening van betrokkene en haar vader niet. Er is tijdens anamnese en onderzoek geen aanwijzing gevonden die anderszins doet vermoeden, laat staan aannemelijk maken.
‘
Betrokkene is bekend met een chronisch pijnsyndroom, geduid als Whiplash Associated Disorder graad 2, naar aanleiding van een verkeersongeval op 10 juni 2010. De klachten bestaan uit chronische nekpijn, hoofdpijn, slecht ervaren slaap, slecht ervaren concentratie, sterke vermoeidheid, stemming die onder druk staat. Onderhoudende factoren in sterk ineffectieve coping, ervaren onvermogen regie te gaan voeren over herstel, beperkte ontwikkelmogelijkheid richting volwassenheid in de achterliggende jaren. Chronisch pijnsyndroom WPN 4 (referentie 4).’
De vraag naar de diagnose op zijn vakgebied beantwoordt [E] als volgt:
‘
Hiervoor verwijs ik naar mijn conclusie en de beschouwing in bovenstaande. De
‘
Ik heb geen medisch anatomisch onderhoudend substraat voor de klachten kunnen vinden bij mijn eigen observaties en in het mij voorgelegde dossier. Om te kunnen komen tot een beoordeling met betrekking tot het kunnen uitvoeren van loonvormende taken, is het van belang te beseffen dat er inmiddels een periode van jaren aanwezig is waarin betrokkene vermijdingsgedrag toont ten aanzien van activiteiten in het algemeen. De algehele belastbaarheid is zeker ook op conditionele gronden laag te noemen. Alvorens te kunnen komen tot taken in loonvorming, zal de conditie sterk dienen te verbeteren. Dit meldende, geef ik u aan dat ik vanuit mijn eigen professie geen mogelijkheden zie dit nu te gaan bereiken.’
‘
Deze vraag is tegelijkertijd cruciaal en door mij niet te beantwoorden. Het is voor
Het is volgens [E] niet mogelijk om te concretiseren wanneer en met welke waarschijnlijkheid vergelijkbare klachten zonder het ongeval zouden zijn ontstaan. Het is onmogelijk om de literatuur over prevalentie, ernst en beloop te extrapoleren naar een individuele casus, aldus [E] .
[D] heeft in zijn rapport de voor hem beschikbare informatie, uit het medisch dossier, de anamnese en het onderzoek, samengevat. Aan het slot van de samenvatting schrijft hij:
‘
Ik heb betrokkene tweemaal onderzocht, eerst op mijn praktijkadres op 12-12-2019 waarbij ik een poging gedaan heb om haar alleen te spreken maar een goede anamnese afnemen bleek niet mogelijk, gezien het feit dat ze een afwezige indruk maakte, al snel aangaf zich erg vermoeid te voelen en overprikkeld te raken en beperkte en vrij vage antwoorden gaf. Ik heb toen vader nog kort gesproken. Vervolgens ben ik op huisbezoek gegaan en heb haar op
Van een posttraumatische stressstoornis is volgens [D] geen sprake, van een persoonlijkheidsstoornis evenmin.
‘
Ik loop de vijf criteria van de somatisch symptoomstoornis na:
‘
Naast de somatisch symptoomstoornis heb ik geen andere psychiatrische stoornis kunnen
‘
Bij betrokkene is sprake van een somatisch symptoomstoornis waarbij een aantal in
‘
Informatie die door betrokkene en haar vader zijn medegedeeld komen in grote lijnen overeen met de informatie uit de behandelende sector waarbij kan worden opgemerkt dat betrokkene zich niet alles meer goed kan herinneren en vader zich wel veel meer maar niet alles kan herinneren. Evenals mevrouw [C] constateerde kan als inconsistentie gezien worden dat betrokkene aangeeft zich nauwelijks langerdurend te kunnen concentreren en zeer vergeetachtig is maar zowel in staat is gebleken, zij het met de nodige hulp, in 2015 haar MAVO-opleiding af te ronden, maar dit is wel al 5 jaar geleden en haar situatie is sindsdien verslechterd. In potentie zou ze wel tot meer in staat moeten zijn.
Volgens [D] is sprake van de volgende beperkingen op zijn vakgebied:
‘
Op grond van de vastgestelde somatisch symptoomstoornis, met als onderdeel daarvan de
‘
Het is aannemelijk dat er gezien de aanwezigheid van de genoemde in standhoudende
Een eventuele behandeling heb ik beschreven onder het hoofdstuk verdere overwegingen in
‘
Omdat ik geen aanwijzingen heb kunnen vinden van psychische en/of psychiatrische
‘
Zoals ik in de beschouwing uiteengezet heb is er bij betrokkene sprake van een somatisch
‘
Zoals mw. [H] ook in mijn rapport heeft kunnen lezen, is het afnemen van de
‘
U beschrijft in de anamnese onder meer dat betrokkene zegt niet te piekeren en zich
Het antwoord van [D] is:
‘
Zoals ik ook bij in de beschouwing onder het hoofdstuk differentiaal diagnostische overwegingen bij de somatisch symptoom stoornis heb beschreven is de kern van de
‘
Vanuit de heteroanamnese en de informatie uit het dossier blijkt dat betrokkene voor het
4.4 De beoordeling van de deskundigenonderzoeken
Daarbij geldt dat het rapport van [C] summier is vanwege het zeer beperkte onderzoek dat zij heeft kunnen verrichten.
4.2 Het hof stelt vast dat partijen geen fundamentele kritiek hebben op de rapporten van [B] , [C] en [E] . Ten aanzien van het rapport van [E] merkt ASR wel op dat haar medisch adviseur zich niet kan vinden in de visie van
4.7 Opmerkelijk is verder dat [N] vooral kritiek heeft op de wijze waarop [D] tot zijn conclusies komt, maar dat hij die conclusies zelf niet fundamenteel bekritiseert. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn antwoord op de hem voorgelegde vraag of hij de diagnostische overwegingen van [D] kan onderschrijven. [N] schrijft dan onder meer:
‘
Verschillende onderzoekers komen tot een somatoforme of functionele stoornis (o.a. WAD, chronisch pijnsyndroom) als diagnose.
In antwoord op de vraag tot welke diagnostische overwegingen hijzelf geconcludeerd zou hebben, verwijst [N] naar het hiervoor aangehaalde antwoord met de opmerking dat dan wel de gevonden discrepanties meegewogen moeten worden.
is het ook eens met de therapeutische suggesties van [D] :
‘
Op dit punt sluit ik aan bij de onderzoeker. Er dient een multidimensionale aanpak te
worden in essentie ook gedeeld door de partijdeskundige van ASR.
Het hof zal om die reden bij de beoordeling van het geschil tussen partijen ook uitgaan van de bevindingen en conclusies van [D] .
5.De beoordeling van het geschil
Volgens [E] is sprake van chronische nekpijn, hoofdpijn, slecht ervaren slaap, slecht ervaren concentratie, sterke vermoeidheid en een stemming die onder druk staat. Uit het rapport van [E] volgt dat de vermoeidheidsklachten dominant zijn en dat de ervaren concentratieklachten daardoor verklaard kunnen worden. De inslaapproblemen zijn bij neurologisch onderzoek naar die klachten niet geobjectiveerd.
[D] maakt melding van hoofd- en nekpijnklachten, slaapklachten, vergeetachtigheid, concentratieproblemen en vermoeidheid.
De genoemde deskundigen baseren hun bevindingen over de klachten van [geïntimeerde] op de anamnese, de hetero-anamnese (vooral gebaseerd op de informatie van de vader van [geïntimeerde] ) en op het medisch dossier, in combinatie met hun eigen onderzoek.
Van belang is dat niet aannemelijk is geworden dat de klachten van [geïntimeerde] door haar verzonnen of (bewust) overdreven zijn.
Het hof vindt het onvoldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] ook slaapproblemen heeft. Voor het hof is daarbij relevant dat die klachten in daarop gericht neurologisch onderzoek niet vastgesteld konden worden en dat de informatie die [geïntimeerde] zelf geeft over deze problemen niet consistent is.
Dat hoofdpijnklachten frequent voorkomen in ‘normale bevolking’ en dat daarom niet kan worden uitgesloten dat deze ook zonder het ongeval zouden zijn ontstaan, zoals [B] schrijft, betekent dan ook niet dat voor de hoofdpijnklachten een alternatieve verklaring kan worden gegeven.
[D] heeft, desgevraagd, aangegeven dat hij in de voorgeschiedenis van [geïntimeerde] geen aanwijzingen heeft kunnen vinden die kunnen verklaren waarom zij na het ongeval ‘een dergelijk patroon van disfunctioneren’ heeft kunnen ontwikkelen. Daaruit leidt het hof af dat [D] geen predispositie heeft kunnen vaststellen. Uit de rapporten van [D] en
Eindtoestand?5.8 [D] heeft concrete therapeutische suggesties gedaan. Naar het oordeel van het hof mag in beginsel van [geïntimeerde] verlangd worden dat zij zich tot het uiterste inspant om die suggestie op te volgen. Indien zij dat niet doet, is voorstelbaar dat het causaal verband tussen haar klachten en het ongeval doorbroken wordt. Er is gelet op het feit dat de klachten van [geïntimeerde] kunnen afnemen wanneer de therapie slaagt nog geen sprake van een eindtoestand. Om die reden zal het hof geen in tijd onbeperkte verklaring voor recht geven over het causaal verband tussen de klachten van [geïntimeerde] en het ongeval. Het hof zal de verklaring in tijd beperken tot in elk geval het einde van 2022. Daardoor wordt een beslissing over het causaal verband vanaf 2023 overgelaten aan de rechter in de schadestaatprocedure. Dat geeft [geïntimeerde] de ruimte om de suggestie van [D] op te volgen zonder de onmiddellijke druk van een nog lopende gerechtelijke procedure. In dit verband merkt het hof op dat het kennis heeft genomen van de opmerking van [D] over de negatieve invloed van een lopende procedure op de kans van slagen van een therapie.
Conclusie5.10 De conclusie is dat de grieven van ASR, die gericht waren tegen het oordeel van de rechtbank over de klachten en het causaal verband, grotendeels ongegrond zijn. Wel zal het hof de door de rechtbank gegeven verklaring voor recht vernietigen en een andere verklaring voor recht formuleren. Om die reden zal het hof het tussenvonnis onder verbetering van gronden bekrachtigen. Anders dan de rechtbank zal het hof in de verklaring voor recht geen melding maken van ‘postwhiplash gerelateerd’ letsel, maar verwijzen naar de rechtsoverweging 5.2 vermelde klachten. Bovendien zal het hof in de verklaring voor recht tot uitdrukking brengen dat nog geen sprake is van een medische eindtoestand. Bij deze stand van zaken kunnen de overige beslissingen van de rechtbank in stand blijven.