ECLI:NL:GHARL:2021:1725

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.281.083
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind en de omgangsregeling. De vader, die in hoger beroep ging, was ontvankelijk in zijn verzoek op basis van de artikelen 362 en 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof oordeelde dat beëindiging van het gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de ouders hun gezag uitoefenden. De vader had eerder zijn dochter seksueel misbruikt, waarvoor hij strafrechtelijk was veroordeeld, en dit had een blijvende impact op de moeder en de minderjarige. De moeder had veel stress door de aanwezigheid van de vader in hun leven, wat ook de minderjarige beïnvloedde. Het hof besloot dat de moeder alleen met het gezag over de minderjarige belast moest worden om rust te creëren in het gezin. Daarnaast werd een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader op de hoogte moest houden van belangrijke zaken omtrent de minderjarige. De omgangsregeling werd aangepast in het kader van een ondertoezichtstelling, waarbij een jeugdbeschermer betrokken zou worden om de belangen van de minderjarige te waarborgen. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank Gelderland, maar vernietigde de wijziging van de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.083
(zaaknummer rechtbank Gelderland 351372)
beschikking van 23 februari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G.W.M. Geurts te Duiven.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2019 en van 24 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatste beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende aanvullend verzoek met producties, ingekomen
op 23 juli 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Geurts van 12 januari 2021 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, elk van hen bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad van mei 2008 tot december 2011. Zij hebben ook samengewoond.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [D] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. Partijen oefenden vanaf 3 augustus 2010 gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
Bij ouderschapsplan van 19 februari 2013 zijn partijen onder meer een zorgregeling overeengekomen. Aan deze zorgregeling is tot eind augustus 2018 gevolg gegeven.
3.4
De moeder heeft twee dochters uit een eerdere relatie. Tijdens de relatie van de moeder met de vader heeft de vader in 2011 de oudste dochter van de moeder seksueel misbruikt. De vader is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de moeder:
- het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder;
- het door de ouders op 19 februari 2013 ondertekende ouderschapsplan gewijzigd in die zin dat als omgangsregeling wordt vastgesteld dat in het komende half jaar wordt gestreefd naar een begeleid contactmoment tussen [de minderjarige] en de vader en dat er daarna, als [de minderjarige] daaraan toe is, onder begeleiding in afstemming met de hulpverlening minimaal vier keer per jaar een dagdeel contact is tussen [de minderjarige] en de vader, en
- het meer of ander verzochte - waaronder het zelfstandig verzoek van de vader tot vaststelling van de door hem verzochte omgangsregeling - afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief één ziet op de beëindiging van het gezag en grief twee ziet op de vastgestelde omgangsregeling. De vader verzoekt het hof de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel die verzoeken af te wijzen en het door partijen overeengekomen ouderschapsplan te wijzigen als in het beroepschrift vermeld, dan wel een zodanige regeling te bepalen als het hof in het belang van [de minderjarige] acht, waarbij de regeling zo concreet mogelijk wordt vastgesteld.
In zijn aanvullend verzoek verzoekt de vader een informatieregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder hem minimaal eenmaal per drie maanden schriftelijk of per e-mail dient te informeren over alle belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van [de minderjarige] , haar gezondheid, schoolresultaten of haar verzorging en opvoeding betreffen alsmede een afschrift van rapporten en een recente foto aan hem te sturen, dan wel een zodanige regeling als het hof redelijk acht, en de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
4.3
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

het aanvullend verzoek in hoger beroep
5.1
De moeder stelt dat de vader niet kan worden ontvangen in zijn aanvullende verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling.
5.2
Het hof stelt vast dat de vader in eerste aanleg in zijn verweerschrift bij zelfstandig verzoek heeft verzocht om wijziging van de in het ouderschapsplan vastgestelde zorgregeling. Gelet hierop is het hof, anders dan de moeder, van oordeel dat de vader op grond van de artikelen 362 en 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is zijn in eerste aanleg gedane zelfstandig verzoek in hoger beroep te wijzigen, in dit geval: te vermeerderen, zolang hij daarmee niet in strijd handelt met de goede procesorde. Omdat de vader de vermeerdering van zijn verzoeken direct bij beroepschrift heeft gedaan, heeft de moeder voldoende gelegenheid gehad haar mening ten aanzien van dit verzoek kenbaar te maken. Naar het oordeel van het hof is er voldoende connexiteit tussen het aanvullende verzoek in hoger beroep tot het vaststellen van een informatieregeling en het zelfstandig verzoek van de vader in eerste aanleg om een zorgregeling vast te stellen. Er is geen sprake van strijdigheid met de goede procesorde. De vader is daarom ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek in het principaal hoger beroep.
beëindiging van het gezamenlijk gezag
5.3
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan een van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
De vader stelt - kort gezegd - dat ten onrechte is vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de zorg en opvoeding van [de minderjarige] , dat hij te weinig begrip opbrengt voor de beperkte draagkracht van het gezin van de moeder, dat er zorgen zijn over zijn betrouwbaarheid en openheid en dat [de minderjarige] klem en verloren zit tussen de ouders. De vader betwist dat wijziging van het gezamenlijk gezag meer rust brengt en stelt dat hij door het eenhoofdig gezag aan de moeder toe te kennen juist buiten spel wordt gezet. Het feit dat de moeder het gezamenlijk gezag als emotioneel beladen ervaart is geen reden om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De vader heeft altijd zijn medewerking verleend aan te nemen gezagsbeslissingen. De vader voert verder aan dat aan de persoonlijke mening van de zittingsvertegenwoordigster van de raad doorslaggevend gewicht is toegekend maar dat die mening afwijkt van het advies van de raad. De vader wil als vader van [de minderjarige] betrokken zijn en blijven, maar de moeder werkt dat tegen, aldus de vader.
5.5
De moeder heeft de stellingen van de vader betwist. Zij voert aan dat de vader ten onrechte ervan uitgaat dat de ouders op normale wijze kunnen overleggen en beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen. Het handelen van de vader heeft een dusdanige impact op het gezin van de moeder (gehad en nog steeds) dat elk (verplicht) contact met de vader in het kader van de gezagsuitoefening een enorme belasting vormt. Het feit dat de vader hieraan voorbijgaat toont aan dat hij weinig begrip kan opbrengen voor de draagkracht van het gezin van de moeder. De last die de moeder en het gezin hierdoor ervaren heeft een negatieve uitwerking op [de minderjarige] . Zij voelt de spanningen aan en dat is niet in het belang van [de minderjarige] .
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat, anders dan bij de rechtbank, in hoger beroep wordt afgeweken van het advies dat in het rapport van de raad is vermeld. [de minderjarige] zit in een familiesysteem dat beschadigd is. De gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden hebben een impact op het gezin van de moeder en op [de minderjarige] . Dit maakt dat de moeder moeite heeft met de vader en door deze gebeurtenissen kan het jaren duren voordat er weer ruimte komt voor contact tussen de vader en [de minderjarige] . Wat daarin op termijn eventueel mogelijk is moet met [de minderjarige] besproken worden. Onder deze omstandigheden kan - aldus de raad - niet van de moeder worden verwacht dat zij gezamenlijk met de vader dient te communiceren over de gezagsbeslissingen die met betrekking tot [de minderjarige] moeten worden genomen.
5.7
Het hof oordeelt als volgt. Met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof - na eigen onderzoek - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de moeder alleen met het gezag over haar wordt belast. Bij dit oordeel neemt het hof nog het volgende in aanmerking.
Gebleken is dat de vader is veroordeeld voor het bezit van kinderporno en voor ontucht met [F] , een dochter van de moeder uit een eerdere relatie die deel uitmaakte van het gezin van de moeder en de vader. In 2014 is de zedendaderbehandeling van de vader voortijdig afgebroken. In de afsluitrapportage heeft [E] de kans op recidive bij de vader op matig ingeschat. De moeder ervaart veel stress met betrekking tot de vader. Zij twijfelt aan zijn betrouwbaarheid, onder meer nadat in oktober 2017 was gebleken dat er in zijn winkelwagentje bij Ali Express drie kindformaat sekspoppen zaten. De vader beweert dat hij deze niet heeft besteld, maar begrijpt niet de impact die het voorval op de moeder heeft. De moeder kan het gesprek met de vader niet meer aangaan. In 2019 heeft de vader opnieuw begeleiding bij [E] gehad. Zijn hulpvraag lag op het gebied van systematisch liegen maar daarvoor is geen behandeling. Uiteindelijk heeft begeleiding plaatsgevonden vanwege huiselijk geweld. Met de vader zijn 25 gesprekken gevoerd. [E] heeft vastgesteld dat de gesprekken te weinig opleveren, dat [E] geen behandelmogelijkheden meer zag en dat er vragen bleven over de openheid en zelfreflectie van de vader. Uit het gesprekje van de raad met [de minderjarige] blijkt dat zij wel het een en ander van de spanningen meekrijgt, door de stress van de moeder maar ook doordat zij weet dat [F] boos is op de vader en zich in het verleden verstopte als de vader voor [de minderjarige] kwam. Als [de minderjarige] of een van de andere kinderen onverwacht later thuis is, is de stress in het gezin gelijk hoog. [de minderjarige] zegt dat zij nergens veilig is. Zij is bang dat haar vader haar meeneemt. Vroeger was zij niet bang en nu wel, aldus [de minderjarige] in het gesprek met de raad. In het e-mailbericht van 2 november 2020 bij journaalbericht van 12 januari 2021 meldt Zozijn dat alleen al bij het noemen van de naam van de vader het gedrag van [de minderjarige] achteruit gaat en zij nachtmerries heeft. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [de minderjarige] thans gebaat is bij rust in het gezin van de moeder. Door de moeder met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten hoeft de moeder voor gezagsbeslissingen niet meer in contact te treden met de vader. Dit betekent minder stress voor de moeder en ook minder weerslag van die stress op [de minderjarige] .
Het voorgaande geldt te meer nu de vader weinig inzicht heeft in wat een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling teweegbrengt in het gezin van de moeder en de vader aangeeft dat hij niet steeds wil worden geconfronteerd met het verleden, terwijl juist dit verleden een grote rol speelt voor de beoordeling van de mogelijkheden van de gezamenlijke gezagsuitoefening over [de minderjarige] en voor de mogelijkheid van contact met [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is beëindiging van het gezamenlijke gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. Het hof zal de bestreden beschikking met betrekking tot de beslissing over het gezag daarom bekrachtigen.
omgangsregeling
5.8
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.9
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raad aan de ouders de vraag voorgelegd hoe zij staan ten opzichte van een door de raad te verzoeken ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De raad heeft deze mogelijkheid tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling met de ouders besproken. De raad heeft de voorwaardelijke ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht en het hof meegedeeld dat – als de moeder met het verzoek instemt – de raad binnen veertien dagen een verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] bij het hof zal indienen, hetgeen mogelijk is, als beide ouders met het verzoek instemmen.
5.1
Op 25 januari 2021 heeft de raad het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] bij het hof ingediend. Dit verzoekschrift is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.288.910. In deze zaak heeft het hof ook heden bij afzonderlijke beschikking een beslissing gegeven.
5.11
Ten aanzien van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] sluit het hof aan bij de in het kader van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voorgestelde regeling.
De raad stelt daarbij dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er een jeugdbeschermer komt die het belang van [de minderjarige] voorop kan stellen, die neutraal naar de situatie kan kijken en die kan beoordelen of en, zo ja, wanneer [de minderjarige] in staat is om het contact met de vader aan te gaan. Een jeugdbeschermer kan de hulpverlening waarborgen en ook met de vader in gesprek gaan over zijn mogelijkheden en de eventuele voorwaarden die nodig zijn om tot contact te komen. Met een ondertoezichtstelling wordt de ontwikkeling van [de minderjarige] veiliggesteld, wordt het gezin van de moeder ontlast, wordt de moeder ondersteund bij de verdere opvoeding van [de minderjarige] en kan de vader, op afstand, informatie krijgen en betrokken worden bij de hulpverlening indien dat nodig is. Op deze manier kan aansluitend bij het tempo en de behoefte van [de minderjarige] worden gewerkt aan contactherstel. Het hof zal overeenkomstig het voorgaande beslissen met betrekking tot het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling.
informatieregeling
5.12
Op grond van artikel 1:377b, eerste lid, BW is de met het gezag belaste ouder gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daarover te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
5.13
Het hof heeft hiervoor in overweging 5.2 beslist dat de vader kan worden ontvangen in zijn aanvullende verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling. Het hof acht het van belang dat de vader op de hoogte blijft van de ontwikkeling van [de minderjarige] en is van oordeel dat van de moeder kan worden verlangd hieraan haar medewerking te verlenen. Het hof zal een informatieregeling vaststellen, inhoudende dat de moeder ten minste eens per drie maanden de vader schriftelijk op de hoogte stelt over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] , zoals recente ontwikkelingen op school, persoonlijke ontwikkeling, sport en medische aangelegenheden, alsmede een afschrift van rapporten en een recente foto. De regie van de invulling van deze informatieregeling ligt bij de in het kader van de heden uit te spreken ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te benoemen jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer zal kunnen inschatten welke informatie op welke wijze aan de vader kan worden verschaft.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking deels bekrachtigen en op het aanvullende verzoek van de vader beslissen als hierna onder 7. zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 april 2020, voor zover daarbij het gezamenlijk gezag van de ouders is beëindigd en is bepaald dat het gezag over [de minderjarige] door de moeder wordt uitgeoefend;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 april 2020, voor zover daarbij de in het op 19 februari 2013 ondertekende ouderschapsplan vastgestelde omgangsregeling is gewijzigd, en in zoverre, opnieuw beschikkende:
stelt een regeling tot contactherstel/omgangsregeling vast waarbij onder de regie van de GI de invulling en voorwaarden van contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] en een eventuele vast te stellen (begeleide) omgangsregeling bepaald worden, waarbij wordt aangesloten bij het tempo en de behoefte van [de minderjarige] ;
stelt een informatieregeling vast zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.13 is vermeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R.A. Eskes en A.L.H. Ernes, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 23 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.