ECLI:NL:GHARL:2021:1717

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.284.835
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een incident betreffende een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], wonende te [A], en [geïntimeerde], wonende te [B]. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland op 17 september 2020 [appellante] veroordeeld om een woning met ondergrond en tuin, ligboxenstal en weilanden te ontruimen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In hoger beroep heeft [appellante] een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, omdat zij meende dat zij belang had bij terugkeer naar het ontruimde perceel.

Het hof heeft vastgesteld dat de executie van het vonnis al geheel was voltooid, aangezien [appellante] de woning vrijwillig had ontruimd en de sleutels had overhandigd aan [geïntimeerde]. Hierdoor ontvalt het belang van [appellante] bij de incidentele vordering, omdat schorsing van de tenuitvoerlegging haar geen recht zou geven om terug te keren naar het ontruimde perceel. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellante] dan ook afgewezen en haar in de kosten van het incident veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 1.671,- voor salaris van de advocaat. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt, en het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.284.835
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/375095)
arrest van 23 februari 2021
in het incident in de zaak in kort geding van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S.J. de Vries.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 september 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 oktober 2020, tevens houdende een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv, met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord (artikel 351 Rv), met één productie, en een H16-formulier van 5 november 2020 met een aanvulling op die conclusie van [geïntimeerde] ,
- de antwoordakte in het incident ex artikel 351 Rv, met producties, van [appellante] ,
- de incidentele antwoordakte uitlating producties (artikel 351 Rv) van [geïntimeerde] ,
- de memorie van grieven, tevens akte wijziging eis, met producties.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
In het vonnis van 17 september 2020 heeft de voorzieningenrechter [appellante] in conventie veroordeeld om binnen één maand na betekening van het vonnis de woning met ondergrond en tuin, ligboxenstal en weilanden, staande en gelegen aan de [a-straat] 2-4 te [B] , gemeente Lochem, met het hare en de haren, te ontruimen, ontruimd te laten, te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [geïntimeerde] te stellen. De vorderingen in reconventie van [appellante] heeft de voorzieningenrechter afgewezen. Het vonnis van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In hoger beroep heeft [appellante] een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.2
Bij exploot van de gerechtsdeurwaarder van 29 september 2020 is namens [geïntimeerde] het vonnis van de voorzieningenrechter aan [appellante] betekend, is bevel tot betaling gedaan en is de ontruiming aangezegd tegen 5 november 2020. Bij exploot van 4 november 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder onder meer het volgende geconstateerd:
“dat de woning met ondergrond en tuin, ligboxenstal en weilanden, staande en gelegen aan de [a-straat] 2-4 te [B] , gemeente Lochem, door mevrouw [appellante] met het hare en de haren, vrijwillig is ontruimd.
dat mevrouw [appellante] mij aldaar de sleutels van het woonhuis en de ligboxenstal heeft overhandigd, welke ik na vertrek van mevrouw [appellante] met het hare en de haren, aan mijn requirante, de heer [geïntimeerde] , heb overhandigd; (…)
dat door dit vrijwillige vertrek van mevrouw [appellante] met het hare en de haren, de door mij op 29 september 2020 aangezegde gerechtelijke (gedwongen) ontruiming van 05 november 2020 om 09.00 uur niet (meer) heeft plaats gevonden”.
3.3
Het hof overweegt dat de eiser in het incident belang moet hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uit hetgeen onder 3.2 is overwogen blijkt dat de executie van het vonnis van de voorzieningenrechter al geheel is voltooid. Dat impliceert dat voor een schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis geen plaats meer is, waarmee het belang van [appellante] bij de incidentele vordering ontvalt. De stellingen van [appellante] dat zij belang heeft bij terugkeer naar het perceel en dat op haar ongeoorloofde druk is uitgeoefend om haar onvrijwillige vertrek te bewerkstelligen, zijn in het kader van de beoordeling van deze incidentele vordering niet relevant. Met het schorsen van de tenuitvoerlegging krijgt [appellante] immers geen titel om terug te keren naar het ontruimde perceel.
3.4
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen en [appellante] in de kosten van het incident veroordelen. De kosten van het incident zullen tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op € 1.671,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punt x appeltarief II).
3.5
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder zal het hof iedere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.671,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, H. Wammes en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.