ECLI:NL:GHARL:2021:1699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.267.806
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij de koop van een springpaard en de onderzoeksplicht van de koper

In deze zaak staat de vraag centraal of een springpaard de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper, een vennootschap uit Finland, heeft het paard gekocht voor € 120.000,- en heeft na de aankoop gebreken geconstateerd. De rechtbank heeft na het horen van een deskundigenrapport geoordeeld dat het paard geen relevante mankementen vertoonde ten tijde van de levering. De koper heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hof de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigt. Het hof oordeelt dat de koper de onderzoeksplicht naar zich toe heeft getrokken door af te gaan op de mededeling van een dierenarts, en dat de regels van consumentenkoop niet van toepassing zijn omdat de koper geen natuurlijk persoon is. Het hof concludeert dat het paard wel aan de overeenkomst beantwoordde en dat de koper onvoldoende heeft aangetoond dat de verkoper onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van de koper worden afgewezen en de kosten van het hoger beroep worden aan de koper opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.806
(zaaknummer rechtbank C/08/181217)
arrest van 23 februari 2021
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van Finland
Etelä-Helsingin-Elä Inlääkäriasema Oy,
gevestigd in Helsinki (Finland),
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de koper,
advocaat: mr. L.M. Schelstraete,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] Sportpaarden B.V.,
gevestigd in [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [verkoper] B.V. of de verkoper,
advocaat: mr. S.A. Wensing.

1.Samenvatting

Deze zaak gaat over de vraag of een springpaard de eigenschappen had die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De rechtbank heeft na het vragen van een deskundigenbericht geconcludeerd dat dit zo was. Het hof is het daarmee eens en legt hierna uit waarom.

2.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst naar de inhoud van de vonnissen van 18 mei 2016, 15 maart 2017, 9 augustus 2017, 6 december 2017, 30 januari 2019 en 3 juli 2019 die de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) heeft gewezen. Tegen de laatstgenoemde vier vonnissen is hoger beroep ingesteld.

3.De procedure in hoger beroep

3.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 30 september 2019,
- het anticipatie-exploot van 10 oktober 2019,
- de memorie van grieven (met producties)
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met één productie).
3.2
Het hof heeft arrest bepaald (op één dossier).

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
4.1
In juli 2015 heeft [bestuurder van de koper] belangstelling getoond voor het springpaard [paard] , eigendom van de verkoper, die een springstal heeft en springpaarden traint en verkoopt. Het paard was bedoeld om bereden te worden door de dochter van [bestuurder van de koper] . [bestuurder van de koper] heeft een dierenartsenpraktijk in Finland en is bestuurder van de koper.
4.2
Rond 19 juli 2015 zijn [bestuurder van de koper] en zijn dochter naar Nederland gekomen en hebben het paard bezichtigd. Van die bezichtiging is beeldmateriaal gemaakt.
4.3
Naar aanleiding van observaties tijdens die bezichtiging heeft [bestuurder van de koper] de hem goed bekende dierenarts [dierenarts] (de vader van [verkoper] , bestuurder van de verkoper) benaderd. [bestuurder van de koper] heeft [dierenarts] in ieder geval gevraagd röntgenfoto’s en scans te maken van het paard. Dat heeft [dierenarts] ook gedaan op 20 juli 2015. Hij heeft die dag met zijn telefoon twee bestanden gestuurd aan [bestuurder van de koper] en er is die dag tussen hen ook een telefoongesprek gevoerd over het paard.
4.4
Vervolgens heeft de koper het paard gekocht van [verkoper] B.V. voor
€ 120.000,-, waarvan € 80.000,- is betaald. Het paard is getransporteerd naar Finland en op 26 juli 2015 overgedragen aan de koper.
4.5
Op 1 augustus 2015 heeft de dochter van [bestuurder van de koper] een wedstrijd gereden met het paard. Van die wedstrijd zijn beeldopnamen gemaakt.
4.6
Op 3 augustus 2015 heeft [bestuurder van de koper] via een e-mailbericht, zowel gericht aan [verkoper] als aan [dierenarts] , geklaagd over gebreken die het paard vertoonde.
4.7
Het paard staat nog steeds op stal bij de koper.

5.De beslissing van de rechtbank

hoofdprocedure
5.1
De koper heeft van de koopsom € 40.000,- onbetaald gelaten; dit bedrag heeft de verkoper bij de rechtbank van hem gevorderd (de vordering in conventie). De koper heeft daar bezwaar tegen gemaakt vanwege volgens hem al bij de levering aanwezige gebreken bij het paard. Hij heeft gevorderd (in reconventie) dat de koopovereenkomst wordt ontbonden, dat het door hem al betaalde bedrag van € 80.000,- wordt terugbetaald en dat de verkoper vergoeding van voor het paard gemaakte kosten betaalt, met rente en kosten.
vrijwaring
5.2
De koper heeft daarnaast in vrijwaring opgeroepen de maatschap Paardenkliniek De Watermolen (hierna: de Paardenkliniek) en de drie maten van die maatschap, waaronder [dierenarts] . De koper heeft gevorderd (naast afgifte van door de Paardenkliniek gemaakte röntgenfoto’s van het paard) dat de maatschap en haar maten hoofdelijk veroordeeld worden te betalen waartoe zij in de hoofdzaak zullen worden veroordeeld en daarnaast dat de maatschap en de maten worden veroordeeld tot betaling van € 80.000,- en vergoeding van voor het paard gemaakte kosten, met rente en kosten.
De Paardenkliniek heeft als tegenvordering de betaling van € 727,50 gevorderd voor het maken van de röntgenfoto’s.
beslissing in de hoofdzaak
5.3
De rechtbank heeft eerst een deskundigenbericht gelast en heeft na het uitbrengen van het deskundigenrapport de deskundige op een zitting gehoord, in aanwezigheid van partijen in hoofd -en vrijwaringszaak. Op basis van de opinie van de deskundige heeft de rechtbank geconstateerd dat het paard ten tijde van de levering geen voor een springpaard relevante mankementen had en beantwoordde aan de overeenkomst.
5.4
In de hoofdzaak is de koper daarom veroordeeld tot betaling van de resterende koopsom van € 40.000,- en zijn de vorderingen van de koper afgewezen, met haar veroordeling in de kosten van de procedure.
beslissing in de vrijwaringszaak
5.5
In de vrijwaringsprocedure heeft de rechtbank geconstateerd dat, gelet op de beslissing in de hoofdzaak, niet vast is komen te staan dat de Paardenkliniek door het verstrekken van een positief aankoopadvies toerekenbaar tekortgekomen is. De rechtbank heeft niet beoordeeld of de Paardenkliniek een deugdelijk onderzoek heeft gedaan omdat niet vast is komen te staan dat door het opvolgen van het advies schade is ontstaan; het paard vertoonde ten tijde van de levering immers geen relevante tekortkomingen. De tegenvordering van de Paardenkliniek is afgewezen, omdat de grondslag van die vordering niet is komen vast te staan.

6.De beoordeling in hoger beroep

kern van de zaak in de hoofdzaak
6.1
De vraag die in deze hoofdzaak voorligt is of het gekochte paard de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De bijzondere omstandigheden van deze koopovereenkomst zijn daarbij van belang en zullen hierna besproken worden.
wat wordt behandeld in het hoger beroep in deze hoofdzaak
6.2
De koper heeft bezwaar gemaakt tegen de weergave door de rechtbank (in rov 3.3. van het vonnis van 9 augustus 2017) van de afspraken tussen [bestuurder van de koper] en dierenarts [dierenarts] . De koper voert aan dat deze afspraken niet volledig zijn weergegeven, maar heeft tegelijkertijd niet betwist dat wat wel in die rechtsoverweging is vermeld, vaststaat. Het hof heeft de feiten bovendien opnieuw vastgesteld (hiervoor onder 3). Daarmee is het eerste bezwaar van de koper tegen de bestreden vonnissen (grief 1) behandeld en verworpen.
6.3
Over de reikwijdte van de opdracht die [bestuurder van de koper] namens de koper aan de dierenarts heeft gegeven, zal niet worden beslist in dit arrest, maar in het arrest dat tegelijkertijd zal worden gewezen in het hoger beroep in de vrijwaringszaak (met zaaknummer A.200.267.807, waarin de koper de dierenartsen in vrijwaring heeft opgeroepen). Zoals hierna zal blijken, is deze kwestie niet van belang voor de rechtsverhouding tussen de koper en de verkoper waar het in deze zaak om gaat. Daarom heeft de verkoper, die ook de reikwijdte van deze opdracht aan de orde heeft gesteld (in het door haar ingestelde incidentele hoger beroep), geen belang bij de bespreking van haar stellingen op dit punt. Het incidentele beroep wordt daarom verworpen.
internationale aspecten
6.4
De Nederlandse rechter is bevoegd, omdat de koper, gevestigd in Finland, in de procedure is verschenen en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet heeft betwist [1] . De speciale bevoegdheidsregels voor door consumenten gesloten overeenkomsten zijn niet van toepassing, omdat de koper geen natuurlijk persoon is. Dat dit een vereiste is, blijkt uit de definitie van artikel 17 (herschikte) EEX-Verordening.
6.5
Omdat de rechtbank is uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht zal het hof dat ook doen; partijen hebben zich daar, ook in hoger beroep, niet tegen verzet.
geen consumentenkoop, Weens koopverdrag van toepassing
6.6
Aangezien de koper een rechtspersoon is (en dus geen natuurlijk persoon) kan zij geen beroep doen op de bijzondere regelingen van consumentenbescherming (dus ook niet op het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW). Dit blijkt uit de definitie van consumentenkoop in artikel 7:5 BW en in artikel 1 lid 2 onder a van Richtlijn 1999/44/EG.
6.7
Het tweede bezwaar van de koper (grief 2) is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de koper zich niet op artikel 7:18 lid 2 BW kan beroepen. Dat bezwaar gaat dus niet op. De koper voert ook nog aan dat het Weens Koopverdrag [2] niet van toepassing is op deze zaak. De rechtbank heeft echter niet geoordeeld dat dit Verdrag van toepassing is. Toepasselijkheid van het Verdrag leidt ook niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven; artikel 35 van het Weens Koopverdrag komt inhoudelijk overeen met artikel 7:17 BW.
6.8
Overigens oordeelt het hof dat het Weens Koopverdrag wel van toepassing is. De uitzondering voor consumentenkoop die voorkomt in artikel 2 sub a van dit Verdrag geldt alleen als de koop uitsluitend bedoeld is voor persoonlijk gebruik of gebruik in gezin of huishouden. Daarvan is geen sprake, zoals hiervoor al geconstateerd.
rechtskader
6.9
De koper heeft gesteld dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt. Om dit te beoordelen moet worden beoordeeld of het paard (mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan) de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten (i) die voor een normaal gebruik nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen en (ii) die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
6.1
Bepalend is dus het gerechtvaardigde verwachtingspatroon van de koper over de eigenschappen van de zaak. Wat de koper aan eigenschappen van de gekochte zaak mag verwachten (op het moment van contracteren) hangt af van alle relevante omstandigheden van het geval. Relevante gezichtspunten zijn onder meer: de aard van de zaak; de hoogte van de prijs; de omstandigheden waaronder de koop plaatsvond, de deskundigheid van koper en verkoper en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan. Hierbij is niet alleen van belang van welke eigenschappen de verkoper is uitgegaan en wat hij daarover aan de koper heeft meegedeeld, maar ook wat koper ten tijde van sluiten overeenkomst wist dan wel redelijkerwijs had kunnen weten.
het paard beantwoordt wel aan de overeenkomst
6.11
Partijen hebben zowel bij de rechtbank als in hoger beroep vooral gedebatteerd over de reikwijdte van de opdracht aan [dierenarts] om onderzoek aan het paard te doen en over de uitkomst van het door de rechtbank gevraagde deskundigenbericht. Het hof begint echter met de daaraan voorafgaande vraag wat de verwachtingen van de koper mochten zijn over de eigenschappen van het paard. Om dit te kunnen beoordelen acht het hof de volgende omstandigheden van belang. Vast staat dat het de koop van een rij- en springpaard betreft, bedoeld om te functioneren op topniveau in de paardensport, voor een aanzienlijke koopprijs (€ 120.000,-). Beide partijen hadden professionele kennis van paarden, de verkoper traint en verkoopt springpaarden en de koper is dierenarts en behandelt in zijn praktijk paarden. Tijdens de bezichtiging van het paard voor de koop hebben zowel de verkoper als de koper een onregelmatigheid bij het paard aan het rechtervoorbeen geconstateerd. De koper heeft vervolgens besloten een onderzoek door een deskundige derde ( [dierenarts] ) te laten doen naar eventuele gebreken bij het paard.
6.12
Door te besluiten om een onderzoek te laten doen en vervolgens (volgens haar eigen stellingen) na slechts enkele bestanden met röntgenopnamen van het paard te hebben ontvangen, af te gaan op de mededeling van [dierenarts] dat het paard in orde was, heeft de koper de onderzoeksplicht als het ware naar zich toe getrokken. De koper heeft met kracht en onderbouwd met meerdere deskundigenberichten aangevoerd dat het paard ook al ten tijde van de koop meer gebreken vertoonde dan zij kon zien en hoefde te verwachten. Maar zij heeft niet gesteld dat de verkoper daarover mededelingen heeft gedaan die haar op het verkeerde been hebben gezet en haar verwachtingen over het paard hebben beïnvloed; haar stellingen concentreren zich vooral op de mededelingen die [dierenarts] gedaan heeft en de redenen waarom zij daarop heeft vertrouwd. De koper heeft niet uitgewerkt of de verkoper daar een rol in heeft gehad en zo ja, wat die rol is geweest. De koper heeft ook niet uitgelegd waarom van haar (bezien vanuit de positie van de verkoper) niet meer en grondiger onderzoek van het paard had mogen worden verwacht.
6.13
Daarmee heeft de koper in de verhouding met deze verkoper onvoldoende gesteld om aan te nemen dat dit paard bij het sluiten van de overeenkomst niet de eigenschappen bezat die de koper op grond van de overeenkomst (en de omstandigheden rond het door haar aan een derde gevraagde onderzoek) mocht verwachten. Dit geldt met name tegen de achtergrond van wat de koper bij de bezichtiging al wist (de kreupelheid aan het rechter voorbeen) dan wel redelijkerwijs had kunnen weten als zij zelf op dat moment meer of grondiger onderzoek had laten verrichten.
geen dwaling
6.14
De koper heeft zich in de procedure bij de rechtbank subsidiair (in de conclusie van antwoord, alinea 31, voor het geval haar hierboven behandelde argument niet zou slagen) nog beroepen op dwaling, met de stelling dat zij bij een juiste voorstelling van zaken het paard niet gekocht zou hebben. De rechtbank heeft dit beroep niet behandeld en de koper heeft daartegen geen grief gericht. De koper komt pas terug op haar beroep op dwaling in de memorie van antwoord in incidenteel beroep en dat is te laat, omdat bezwaren tegen bestreden vonnissen moeten worden geconcentreerd in de eerste ronde (de zogenoemde twee-conclusieregel). Afgezien daarvan gaat het beroep op dwaling niet op. Voor het aannemen van (éénzijdige) dwaling is nodig dat de koper is afgegaan op een inlichting van de verkoper of dat die verkoper de dwalende koper had moeten inlichten. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft de koper daarvoor onvoldoende gesteld. Dat beide partijen van een verkeerde voorstelling uitgingen (wederzijdse dwaling) heeft de koper niet gesteld.
6.15
Dit alles geldt nog afgezien van het feit dat het toepasselijke Weens Koopverdrag een beroep op dwaling in dit geval niet toelaat, zoals de verkoper terecht heeft aangevoerd.
andere argumenten koper gaan ook niet op
6.16
Aan het leveren van bewijs (al of niet door een aanvullend deskundigenbericht) dat het paard al vóór de levering een gebrek had, komt het hof niet toe en dus ook niet aan de door de koper bepleite omkering van de bewijslast (of het aannemen van een rechterlijk vermoeden ten gunste van de koper of van een verzwaarde stelplicht voor de verkoper).
6.17
De koper heeft ook nog gesteld dat de verkoper onrechtmatig heeft gehandeld (of wanprestatie heeft gepleegd) omdat zij geprofiteerd heeft van de wanprestatie van [dierenarts] , doordat die laatste echobeelden en keuringsresultaten heeft achtergehouden. Volgens de verkoper heeft [dierenarts] zich echter buiten het aankoopproces gehouden en heeft hij alleen op verzoek van de koper beeldmateriaal van het paard gemaakt. Dit beeldmateriaal is aan de koper verstrekt en de factuur daarvoor is door haar betaald.
Gelet op deze betwisting door de verkoper, gedaan bij de rechtbank en volgehouden in hoger beroep, heeft de koper haar stelling dat [dierenarts] (opzettelijk) materiaal heeft achtergehouden in deze hoofdzaak onvoldoende onderbouwd. De enkele suggestie dat dit wel gebeurd zal zijn vanwege de familieverhouding en het feit dat vader en zoon zich laten vertegenwoordigen door dezelfde advocaat is daarvoor onvoldoende. Echter zelfs indien zou komen vast te staan dat [dierenarts] in de relatie met koper toerekenbaar zou zijn tekortgeschoten, heeft koper in deze zaak onvoldoende gesteld omtrent wetenschap en bijzondere omstandigheden die tot onrechtmatig handelen van de verkoper zouden kunnen leiden. Ook deze grondslag kan de vorderingen van koper dus niet dragen.
overige bezwaren koper gaan niet op
6.18
De rechtbank heeft de door de koper ingestelde vordering (in reconventie) afgewezen omdat zij op grond van het deskundigenbericht tot de conclusie kwam dat het paard ten tijde van de koop geen relevante gebreken had en dus wel aan de overeenkomst beantwoordde. Het hof komt tot dezelfde conclusie, wel op andere gronden. De hiervoor nog niet besproken bezwaren van de koper tegen de bestreden vonnissen behoeven daarmee geen behandeling meer, omdat zij - ook als zij gegrond zouden zijn - niet kunnen leiden tot een ander resultaat. Het door de koper ingestelde (principale) beroep gaat daarmee niet op.
bezwaren verkoper behoeven geen behandeling meer
6.19
Zoals hiervoor al overwogen, zal ook het door de verkoper ingestelde (incidentele) beroep worden verworpen. De verkoper stelt slechts standpunten aan de orde die zij ook bij de rechtbank heeft ingenomen en die tot bekrachtiging leiden. Het incidentele beroep is daarmee in dat opzicht onnodig ingesteld. In die situatie moet een veroordeling van de verkoper in de kosten daarvan achterwege blijven.

7.De slotsom

7.1
De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd.
7.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de koper in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van de verkoper zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 5.382,-
- salaris advocaat € 2.031,- (1 punt).
Dat deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard, is niet gevorderd en zal daarom niet worden toegewezen.
7.3
Als niet weersproken zal het hof de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
8.1
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Overijssel (locatie Almelo) van 9 augustus 2017, 6 december 2017, 30 januari 2019 en 3 juli 2019;
8.2
veroordeelt de koper in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de verkoper vastgesteld op € 5.382,- griffierecht en op € 2.031,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
8.3
veroordeelt de koper in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval de koper niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
8.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, H.L. Wattel en S.M. Evers, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.

Voetnoten

1.op grond van het bepaalde in de herschikte EEX-Verordening (1215/2012).
2.Verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, Wenen, 11 april 1980.