ECLI:NL:GHARL:2021:1613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
21-006163-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak met mishandeling, diefstal en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van de onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, maar is wel veroordeeld voor mishandeling, diefstal door twee of meer verenigde personen, en bedreiging met zware mishandeling en brandstichting. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft de straf verlaagd tot 3 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.

De zaak betreft een reeks van strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd, waaronder mishandeling van een persoon en diefstal van winkelgoederen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van een slachtoffer door hem een kopstoot en een vuistslag te geven. Daarnaast heeft de verdachte op een andere gelegenheid bedreigingen geuit richting een ander slachtoffer. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 78,19 toegewezen en de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen omgezet naar taakstraffen.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waaronder psychologische problemen en verslaving. Het hof heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is voor normhandhaving, maar heeft rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, zoals zijn werk en de afname van middelengebruik. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de verdachte om zijn leven te verbeteren en de gevolgen van zijn daden te onder ogen te zien.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006163-18
Uitspraak d.d.: 19 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 oktober 2018 met parketnummer 16-652183-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 16-092045-17, 16-653112-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van twee bij eerdere uitspraken voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen voor de duur van 10 weken en 2 weken. Tot slot heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij] VOF tot een bedrag van € 78,19, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.C. Heijmerink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte op 29 oktober 2018 veroordeeld ter zake van het hem onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft voorts de tenuitvoerlegging gelast van twee bij eerdere uitspraken opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen voor de duur van 10 weken en 2 weken. Ten slotte heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij] VOF toegewezen tot een bedrag van € 78,19 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor eenzelfde bedrag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair

hij op of omstreeks 26 januari 2018 te [plaats1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [naam1] een kopstoot in het gezicht heeft gegeven en/of voornoemde [naam1] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

1.
Subsidiair

hij op of omstreeks 26 januari 2018 te [plaats1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [naam1] een kopstoot in het gezicht heeft gegeven en/of [naam1] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven;

2.
hij op of omstreeks 02 juli 2018 te [plaats1] , althans in het arrondissement Midden Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere winkelgoederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt [naam2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
3.
hij in of omstreeks de periode van 21 tot en met 23 juli 2018 te [plaats1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk autosleutels (merk Peugeot) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder van genoemde goed, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in of omstreeks de periode 21 tot en met 23 juli 2018 te [plaats1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk een kentekenplaat ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij op of omstreeks 04 juli 2018 te [plaats2] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, [naam5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, door Die [naam5] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik steek je huis in de fik', 'Ik schop je in elkaar' en/of 'Jullie moeten mij niet aanraken anders schop ik jullie allemaal in elkaar' althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vrijspraak van de onder 1 primair tenlastegelegde poging zware mishandeling overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende:
Verdachte heeft tijdens een ruzie die ontstond in een snackbar en zich vervolgens naar buiten verplaatste het slachtoffer een kopstoot en vervolgens een vuistslag in het gezicht gegeven. Blijkens de getuigenverklaring van getuige [getuige1] raakte het slachtoffer uit balans door de kopstoot van verdachte en ging het slachtoffer naar de grond door de vuistslag.
De getuige [getuige1] is door het hof ter terechtzitting ondervraagd en heeft daarbij zijn verklaring bij de politie bevestigd. Ook heeft de getuige verklaard dat hij het voorval, specifiek de kopstoot, vanachteren heeft waargenomen. Hij kon daarbij geen inschatting maken van de intensiteit van de kopstoot of de plek waar het slachtoffer door de kopstoot is geraakt. Ook heeft hij verklaard dat hij meende dat het slachtoffer niet buiten bewustzijn is geraakt door het handelen van verdachte.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van het handelen van verdachte. Weliswaar heeft verdachte, zoals uit het hieronder bewezenverklaarde blijkt, het slachtoffer mishandeld door hem een kopstoot te geven en hem vervolgens een vuistslag in het gezicht te geven. Het hof kan achter geen feiten en omstandigheden vaststellen die erop duiden dat sprake is van zodanig handelen van verdachte dat er een aanmerkelijke kans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zo kan het hof, buiten de verklaring van aangever, niet zonder meer vaststellen wat de intensiteit en kracht van de kopstoot is geweest en waar de kopstoot terecht is gekomen. Het hof zal verdachte daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van de onder 3 en 4 tenlastegelegde verduistering overweegt het hof als volgt. Het hof kan op grond van de inhoud van het dossier niet zonder meer vaststellen dat sprake is van opzet van wederrechtelijke toe-eigening. De enkele vaststelling dat verdachte de tenlastegelegde goederen enkele dagen bij zich droeg en van deze vondst geen melding had gedaan bij ‘de autoriteiten’ is daartoe onvoldoende. [1]

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte bekent ter terechtzitting van het hof dat hij de hem onder feit 1 subsidiair, 2 en 5 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Het hof beschouwt verdachte derhalve als een bekennende verdachte in de zin van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiair
hij op 26 januari 2018 te [plaats1] , opzettelijk mishandelend [naam1] een kopstoot heeft gegeven en [naam1] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven;
2.
hij op 02 juli 2018 te [plaats1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere winkelgoederen, toebehorende aan supermarkt [naam2] ;
5.
hij op 04 juli 2018 te [plaats2] , [naam5] heeft bedreigd met zware mishandeling en brandstichting, door die Hazewinkel dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik steek je huis in de fik', 'Ik schop je in elkaar' en 'Jullie moeten mij niet aanraken anders schop ik jullie allemaal in elkaar'.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
en
bedreiging met brandstichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 26 januari 2018 schuldig gemaakt aan mishandeling van [naam1] door hem een kopstoot en een vuistslag in het gezicht te geven. Door zo te handelen heeft verdachte het slachtoffer pijn en letsel toegebracht en daarmee diens lichamelijke integriteit geschonden. Verder heeft verdachte op 2 juli 2018 een winkeldiefstal bij de [naam2] begaan en heeft hij zo het eigendomsrecht van de [naam2] geschonden. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten ergerlijk en schadelijk zijn voor winkels. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging op 4 juli 2018 van [naam5] met brandstichting en met zware mishandeling. Ook dit feit rekent het hof verdachte aan, omdat hij daarmee gevoelens van onveiligheid voor zowel het slachtoffer als voor de omstanders zal hebben veroorzaakt, nu verschillende personen ongewild getuige zijn geweest van de bedreiging.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder (veelvuldig) is veroordeeld is voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken en zoals die blijken uit het dossier, in het bijzonder het psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 11 oktober 2018 en drie reclasseringsadviezen d.d. 31 mei 2018, 5 oktober 2018 en 9 december 2019.
Uit het psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 11 oktober 2018 komt naar voren dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis, te weten verslaving aan cocaïne, amfetaminen en alcohol. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten waren deze stoornissen aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. De psycholoog concludeert alle tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Daarnaast wordt het risico op gewelddadige recidive hoog ingeschat. De psycholoog adviseert behandeling op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) in plaats van een behandeling in een ambulant kader, vanwege de geringe slagingskans van dat laatste.
Het reclasseringsadvies d.d. 31 mei 2018 houdt als advies in oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden. In het reclasseringsadvies van 5 oktober 2018 adviseert de rapporteur oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden, waarbij geen bezwaren tegen oplegging van een gevangenisstraf worden gezien en juist wel contra-indicaties aanwezig zijn voor oplegging van een taakstraf en een geldboete. In het reclasseringsadvies d.d. 9 december 2019 wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting van het hof van 5 februari 2021 is dhr. [getuige2] , de oude toezichthouder van de reclassering van verdachte, als getuige gehoord. Hij heeft zich positief uitgelaten over de ontwikkeling van verdachte de afgelopen twee jaren. Hij heeft verdachte intensief begeleid naar een werk- leertraject bij een botenhuis, hetgeen verdachte kennelijk goed afgaat. Ook het middelengebruik is sterk afgenomen. Voorts heeft hij verklaard dat verdachte inmiddels uitzicht heeft op een eigen woning met daaraan verbonden een ambulant behandelkader startend vanaf april 2021. Hij rapporteert evenwel naast deze positieve ontwikkelingen ook zorgen over verdachte. Zo had verdachte in december 2020 een terugval in middelengebruik, hoewel hij desondanks wel op zijn werk verscheen en zich goed bleef inzetten. Voorts heeft dhr. [getuige2] aangegeven dat verdachte een moeilijk stuurbaar karakter heeft en dat het leren met vallen en opstaan gaat. Over de afdoening van de onderhavige zaken heeft hij verklaard dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wel tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen het voornoemde traject zal doorkruisen. Hierdoor verliest verdachte zijn huidige werk, uitzicht op een woning en zal het reclasseringstraject van de afgelopen twee jaren waaraan verschillende ketenpartners hebben meegewerkt van voren af aan moeten worden opgestart.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de recidive van verdachte – niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is noodzakelijk vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict. Het hof zal evenwel een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegging dan de rechtbank, hetgeen strookt met de voornoemde vrijspraken van het onder 1 primair en 3 en 4 tenlastegelegde en toch recht doet aan de ernst van de feiten. Onderaan de streep betekent dit dat verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest zal worden opgelegd. Gelet op de aftrek van het voorarrest, betekent dit dat verdachte door deze strafoplegging niet opnieuw de gevangenis in hoeft. Hoewel de voornoemde beslissing van het hof gunstig voor verdachte uitpakt, overweegt het hof nadrukkelijk dat het nu aan verdachte is om het heft in eigen handen te nemen en zijn leven naar een rustiger vaarwater te sturen. Het hof ziet gelet op het reeds ingezette traject van ambulante begeleiding geen reden om aan de voornoemde straf een voorwaardelijk deel te verbinden met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 78,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 15 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, parketnummer 16-092045-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten. Hierbij neemt het hof als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering dat ziet op de omzetting van een vrijheidsstraf in een taakstraf bij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 20 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, parketnummer 16-653112-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof zal evenwel slechts de tenuitvoerlegging gelasten voor een gedeelte van 2 weken. Bij die beslissing is rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Uit de aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht van 6 augustus 2018 blijkt dat de proeftijd van de onderhavige voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar is verlengd. Uit de registratiekaart betreffende de tijden en plaatsen dat verdachte gedetineerd is geweest d.d. 15 oktober 2018, 11.24 uur, blijkt echter dat reeds een week van de in deze zaak voorwaardelijk opgelegde straf tenuitvoergelegd is, te weten van 30 augustus 2018 tot en met 6 september 2018. Hoewel niet uitgesloten is dat deze week detentie een andere straf betreft, acht het hof het aangewezen om slechts de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de gevangenisstraf, namelijk 2 weken te gelasten.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten. Hierbij neemt het hof als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering dat ziet op de omzetting van een vrijheidsstraf in een taakstraf bij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 57, 63, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 78,19 (achtenzeventig euro en negentien cent) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 78,19 (achtenzeventig euro en negentien cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering tenuitvoerlegging

Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 15 september 2017 met parketnummer 16-092045-17, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken met een proeftijd van 2 jaren,
een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.

Vordering tenuitvoerlegging

Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 september 2017 met parketnummer 16-653112-17, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren,
een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 19 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1061.