ECLI:NL:GHARL:2021:1514

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
200.261.412/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortschieten van aannemer bij uitvoering van werkzaamheden aan een dakkapel met vordering tot schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen [appellant], de eigenaar van een woning, en A.P.B. Management B.V., de aannemer die werkzaamheden aan een dakkapel heeft uitgevoerd. [appellant] vordert schadevergoeding omdat hij van mening is dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd. De aannemingsovereenkomst werd in maart 2016 gesloten, en de werkzaamheden werden in april 2016 uitgevoerd. Na verschillende betalingsverzoeken van de aannemer en een rapport van Vastenburg BouwAdviesBureau, waarin gebreken werden vastgesteld, heeft [appellant] de aannemer in gebreke gesteld en schadevergoeding geëist.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] tot schadevergoeding afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing, maar heeft een deel van de vorderingen van de aannemer toegewezen. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn vorderingen heeft vermeerderd. Het hof heeft de beide beroepen gezamenlijk behandeld en geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] moeten worden toegewezen. Het hof oordeelt dat de aannemer tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, en dat [appellant] recht heeft op schadevergoeding ter hoogte van de herstelkosten die hij moet maken om de dakkapel in overeenstemming met de overeenkomst te krijgen.

De vordering van de aannemer tot betaling voor de werkzaamheden werd afgewezen, omdat het hof oordeelde dat de aannemer niet voldoende had onderbouwd dat de werkzaamheden in overeenstemming waren met de overeenkomst. Het hof heeft de aannemer veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van [appellant] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.261.412/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland)
arrest van 16 februari 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.D. de Jong, die kantoor houdt te Haren.
tegen
A.P.B. Management B.V.,
gevestigd te Tolbert,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
APB,
advocaat: mr. A.A. Westers, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

De in het tussenarrest van 21 juli 2020 bepaalde comparitie van partijen heeft met voorafgaande toestemming van partijen enkelvoudig plaatsgehad op 20 november 2020. Partijen hebben na afloop van de comparitie het hof gevraagd opnieuw uitspraak te doen. Het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de procestukken.

2.Waar gaat dit geschil over?

2.1
APB heeft in opdracht van [appellant] werkzaamheden verricht aan onder meer de zolder van de woning van [appellant] . Door haar ingeschakelde werklieden hebben daar een dakkapel geplaatst. Volgens [appellant] zijn de werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd. [appellant] vordert daarom schadevergoeding van APB. APB vordert op haar beurt betaling voor haar werkzaamheden. Dat geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
In maart 2016 is tussen [appellant] en APB een aannemingsovereenkomst gesloten betreffende de levering, plaatsing en isolatie van een dakkapel op de woning van [appellant] en het verplaatsen van een Cv-ketel. Partijen hebben daarover in februari 2016 en april 2016 via sms contact gehad.
2.3
APB heeft omstreeks april 2016 werkzaamheden verricht. [appellant] heeft voor
€ 1.533,- materiaal gekocht, dat door APB is verwerkt. APB heeft voor haar werkzaamheden en materiaalkosten bij factuur van 2 mei 2016 € 12.295,63 aan [appellant] in rekening gebracht. Op 18 mei en 19 juli 2016 heeft APB sommaties aan [appellant] gestuurd om deze factuur te betalen. [appellant] heeft na de laatste sommatie € 2.500,- aan APB betaald.
2.4
In opdracht van [appellant] heeft Vastenburg BouwAdviesBureau op
16 september 2016 een rapport opgemaakt na een onderzoek over de werkzaamheden van APB.
2.5
[appellant] heeft op 21 oktober 2016 APB in gebreke gesteld en verzocht herstelwerkzaamheden uit te voeren, werkzaamheden af te ronden en het werk op te leveren, en aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
2.6
Op 7 november 2016 heeft [appellant] de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk ontbonden en nogmaals aanspraak gemaakt op schadevergoeding (herstelkosten).
2.7
Op 7 februari 2017 heeft Bouwbedrijf Van der Sluis de te verrichten herstelwerkzaamheden aan de hand van het rapport van Vastenburg BouwAdviesBureau begroot op € 15.410,71 en nadien, vanwege prijsstijgingen, op € 16.951,78 (inclusief btw).
2.8
In maart 2017 heeft [appellant] APB gesommeerd om de overeengekomen werkzaamheden af te ronden en € 18.000,- als schadevergoeding te betalen.
2.9
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] tot schadevergoeding van
€ 15.410,71 afgewezen bij gebrek aan onderbouwing en de vorderingen van APB tot betaling van € 9.795,93 ( het restant van de factuur van 2 mei 2016) gedeeltelijk toegewezen
(€ 967,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 mei 2016). Wat meer gevorderd was is afgewezen met compensatie van proceskosten (ieder draagt de eigen kosten).

3.De beoordeling in het principaal en het incidenteel hoger beroep

3.1
[appellant] heeft tegen de afwijzing van zijn vorderingen hoger beroep ingesteld
(het principaal hoger beroep). Daarmee wil hij bereiken dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen en dat de vorderingen van APB alsnog worden afgewezen. Hij heeft daarbij zijn eis vermeerderd. Tegen die eisvermeerdering als zodanig heeft APB zich niet verzet. Het hof ziet ook ambtshalve geen processuele bezwaren daartegen, zodat het hof de gewijzigde vordering zal beoordelen.
3.2
APB heeft op haar beurt hoger beroep ingesteld (het incidenteel hoger beroep) waarmee zij wil bereiken dat haar afgewezen vorderingen worden toegewezen.
3.3
Het hof zal de beide beroepen gezamenlijk, per thema, behandelen. Het hof komt tot het oordeel dat de vorderingen van [appellant] moeten worden toegewezen en dat de vorderingen van APB moeten worden afgewezen. APB moet de proceskosten van [appellant] van de procedure bij de kantonrechter en bij het hof betalen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissingen is gekomen.
De vordering van [appellant] tot schadevergoeding wordt toegewezen
3.4
[appellant] stelt zich op het standpunt dat APB de werkzaamheden aan de dakkapel niet goed heeft uitgevoerd en dat APB daarom in juridische zin is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk. [appellant] vordert op die grond schadevergoeding, die hij begroot op de herstelkosten die hij moet maken om een dakkapel te krijgen die voldoet aan de eisen die hij op grond van de overeenkomst met APB mocht verwachten. [appellant] maakt in hoger beroep bezwaar tegen de afwijzing van zijn vorderingen door de kantonrechter, die heeft geoordeeld dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.
3.5
[appellant] dient zijn stelling dat de dakkapel ondeugdelijk is en dat sprake is van een tekortkoming van APB te onderbouwen en zo nodig, indien en voor zover het verweer van APB daartoe aanleiding geeft, te bewijzen. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] die tekortkoming heeft aangetoond met de bevindingen zoals die blijken onder het kopje ‘2.0 Bevindingen’ in het bij de kantonrechter overgelegde rapport van Vastenburg BouwadviesBureau van 16 september 2016, de bevindingen en de daarop gebaseerde kostenraming van Bouwbedrijf Van der Sluis van 7 februari 2017 en het rapport van [B] van Nijestee van 28 november 2018. Uit deze stukken blijkt van diverse fouten bij het aanbrengen van de dakkapel, waaronder het op diverse plaatsen ontbreken van dampdichte folie (met kans op lekkage), het ontbreken van isolatie, constructieve gebreken
(ten behoeve van de dakkapel zijn diverse spanten en dragende constructies verwijderd, het is onduidelijk hoe de dakconstructie in stand wordt gehouden), het niet goed aansluiten van loodslabben en het scheef lopende, niet waterpas zijnde plafond.
3.6
Het verweer van APB komt erop neer dat de werkzaamheden in overeenstemming zijn met de lage prijs voor het werk en dat de gebreken niet zijn te herleiden tot een tekortkoming, omdat geen bestek en tekeningen zijn gemaakt aan de hand waarvan die kan worden vastgesteld. Daarmee heeft zij de bevindingen van de deskundigen en dat sprake is van gebreken in de uitvoering van de overeenkomst die een tekortkoming in de nakoming daarvan opleveren onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de rapporten blijkt dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam aannemer mag worden verwacht. Het plaatsen van een dakkapel door APB zonder bestek en tekeningen (en kennelijk dus uit de losse pols) komt voor risico van APB – zij heeft niet gesteld dat dit met [appellant] zo was afgesproken - en kan dan ook niet aan [appellant] worden tegengeworpen bij zijn bewijsvoering. Dat de uitgevoerde werkzaamheden wel aan de overeenkomst beantwoorden, heeft APB ook niet uitgelegd. De stelling van APB dat [appellant] het werk (stilzwijgend) zou hebben geaccepteerd wordt verworpen, omdat die stelling het in het licht van de gang van zaken zoals die blijkt uit de vaststaande feiten
(rapporten van deskundigen op verzoek van [appellant] , verzoeken van [appellant] aan ABP tot herstel) zonder deugdelijke onderbouwing moet stellen.
Gezien de gebrekkige weerspreking van de stellingen van [appellant] staat afdoende vast dat sprake is van een tekortkoming. Het hof ziet geen aanleiding om APB tot (tegen)bewijs toe te laten.
3.7
[appellant] heeft gezien deze tekortkoming recht op schadevergoeding. De door [appellant] gestelde kosten van herstel van € 16.951,78 (inclusief btw) op basis van de aangepaste begroting van Bouwbedrijf Van der Sluis zijn door APB niet met enig steekhoudend commentaar weersproken. Het hof houdt het er daarom voor dat die begroting correct is en een juist beeld geeft van de herstelkosten en dus van de schade van [appellant] . [appellant] heeft onweersproken gesteld dat APB vergeefs is gesommeerd om zelf herstelwerkzaamheden te verrichten. Het hof zal APB veroordelen om aan [appellant] het door hem gevorderde bedrag als schadevergoeding te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering van APB tot betaling voor de werkzaamheden wordt afgewezen
3.8
APB heeft in haar incidenteel hoger beroep haar oorspronkelijke vordering tot betaling van € 9.795,93 (het nog openstaande bedrag van de factuur van 2 mei 2016, met wettelijke rente) gehandhaafd. Van die vordering maken deel uit een bedrag van € 4.000,- aan werkuren en € 3.663,33 voor materiaal, beide vermeerderd met btw, dat [appellant] zou moeten betalen voor het plaatsen en isoleren van de dakkapel en het verplaatsen van de
cv-ketel. APB heeft daartoe in de procedure bij de kantonrechter gesteld dat hij voor het bedrag aan werkuren (exclusief btw) een inschatting heeft gemaakt en dat voor de materialen apart moest worden betaald. [appellant] heeft zich verweerd met de stelling dat de prijs maximaal
€ 4.000,- inclusief btw en materialen bedroeg.
3.9
De kantonrechter heeft de overeenkomst van partijen zo uitgelegd dat (gezien het sms-verkeer van partijen) als vaststaand moet worden aangenomen dat de aanneemsom inclusief materialen tussen € 3.000,- en € 4.000,- zou bedragen (5.4 van het vonnis van
14 mei 2019). Tegen dat oordeel heeft APB in hoger beroep geen als zodanig kenbare grief gericht (geen bezwaar gemaakt) en geen nadere toelichting gegeven op grond waarvan kan worden aangenomen dat het verweer van [appellant] onjuist is. Dat geldt ook voor het oordeel van de kantonrechter in 5.5 van het vonnis van 14 mei 2019 dat APB ten onrechte btw heeft berekend over een aanneemsom van € 4.000,-. Dat brengt mee dat de vorderingen van APB ook in hoger beroep in zoverre moeten worden afgewezen.
3.1
Naast het werk met betrekking tot het plaatsen en isoleren van de dakkapel en het verplaatsen van de cv-ketel heeft APB op de factuur van 2 mei 2016 meerwerk in rekening gebracht, te weten € 500,- exclusief btw voor het voor het verplaatsen van een Velux-dakraam inclusief afwerken (20 uren x € 25,-), € 350,- exclusief btw voor het monteren van
2 radiatoren slaapkamer/overloop ( 14 uren x € 25,-), € 400,- exclusief btw voor het verplaatsen van een wasmachine/droger, aansluiting inclusief verhoging (16 uren x 25,-) en
€ 1.425,- exclusief btw voor stucwerk.
3.11
Wat betreft de laatste post heeft [appellant] gesteld dat geen stucwerk is verricht. Dat is door APB erkend, zodat daarvoor uiteraard ten onrechte een bedrag in rekening is gebracht. De vordering is op dat punt terecht afgewezen.
3.12
De kantonrechter heeft aan het overige meerwerk een door hem redelijk geacht bedrag van € 1.000,- toegekend. [appellant] maakt daartegen bezwaar. Het hof verwerpt dat bezwaar voor zover dat is gebaseerd op het standpunt dat de in rekening gebrachte werkzaamheden vallen binnen de aanneemsom van de werkzaamheden voor het plaatsen en isoleren van de dakkapel en het verplaatsen van de cv-ketel. De sms-berichten waarop
[appellant] wijst noch de verklaring van de heer [C] bieden daarvoor voldoende aanknopingspunten, en andere aanwijzingen zijn er ook niet. Aldus moet deze stelling het zonder toereikende onderbouwing stellen. Het hof neemt aan dat sprake is van meerwerk.
3.13
Dat laat onverlet dat APB heeft nagelaten te onderbouwen dat zij, zoals artikel 7:755 BW voorschrijft, [appellant] er tijdig op heeft gewezen dat het meerwerk tot een hogere prijs zou leiden (en tot welke) en dat [appellant] zonder een dergelijke waarschuwing zelf had kunnen begrijpen dat het werk daardoor duurder zou gaan worden. [appellant] heeft daarnaast het aantal uren dat aan het meerwerk is besteed en het uurtarief dat daarvoor in rekening is gebracht, gemotiveerd betwist. APB heeft ook in hoger beroep op de nota en het in rekening gebrachte bedrag geen toelichting gegeven, bijvoorbeeld aan de hand van een deugdelijk gedocumenteerde urenspecificatie. Dat had van haar gevergd mogen worden, te meer nu het aantal in rekening gebrachte uren niet zonder meer aannemelijk voorkomt. Het hof wil wel aannemen dat enige, beperkte tijd aan het meerwerk is besteed, maar ziet – anders dan de kantonrechter – geen grond om daarvoor een bedrag te schatten: ABP vordert geen schadevergoeding maar nakoming van de tussen haar en [appellant] bestaande overeenkomst. ABP zal voor de omvang van haar vordering daarom moeten bewijzen waarop zij op grond van de overeenkomst recht heeft. De rechter kan het verschuldigde bedrag niet door begroting of schatting vaststellen [1] .
3.14
De grieven van APB over de afwijzing van haar vorderingen falen en de grief van [appellant] over het toegewezen bedrag van meerwerk slaagt. [appellant] hoeft daarvoor dus niet te betalen.
3.15
Wat verder in hoger beroep en bij de kantonrechter door partijen is aangevoerd, hoeft niet besproken te worden, omdat het niet tot een ander oordeel leidt.
3.16
APB krijgt ongelijk, zodat zij de proceskosten van [appellant] moeten dragen. Het hof stelt die kosten aan de zijde van [appellant] voor wat betreft de procedure bij de kantonrechter (conventie en reconventie) vast op € 103,10 voor explootkosten, € 573,10 voor griffierecht en op € 900,- voor salaris gemachtigde en wat betreft de proceskosten voor de procedure bij het hof op € 104,54 voor explootkosten, op € 741,- voor griffierecht en op € 2.277,- voor salaris advocaat (3 punten x tarief I) in het principaal hoger beroep en op € 759,- voor salaris in het incidenteel hoger beroep. Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 14 mei 2019 en doet opnieuw recht:
veroordeelt APB om aan [appellant] € 16.951,78 (inclusief btw) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 22 juni 2017 (de dag van dagvaarding in eerste aanleg) tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt APB in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de procedure bij de kantonrechter vastgesteld op € 573,10 voor verschotten en op € 900,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 881,45 voor verschotten en op
€ 3.036,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt APB in de nakosten, begroot op € 255,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval APB niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, I. Tubben en M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2021.

Voetnoten

1.HR 29 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999: AA1486, NJ 1999, 821