ECLI:NL:GHARL:2021:1443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
200.278.670
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met verzoek tot vernietiging van de eerdere beschikking

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen na hun echtscheiding. De vrouw heeft op 16 januari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2020 de echtscheiding heeft uitgesproken en partijen heeft bevolen tot verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, met als doel de verdeling op haar voorgestane wijze vast te stellen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in eerste aanleg ook een verzoek tot verdeling heeft gedaan, en dat zij haar verzoek in hoger beroep mag aanvullen. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 16 januari 2020, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. Het hof heeft de waarde van de bestanddelen van de gemeenschap beoordeeld en vastgesteld dat de voormalige echtelijke woning inmiddels is verkocht, maar dat partijen een boete van € 28.100,- verschuldigd zijn geworden door een te late levering. Het hof heeft geoordeeld dat deze boete volledig voor rekening van de vrouw komt.

Daarnaast heeft het hof de verdeling van de inboedel, auto’s, eenmanszaak en bankrekeningen beoordeeld. De vrouw heeft vorderingen op de man ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat de vrouw is overbedeeld. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de vrouw aan de man een bedrag van € 15.421,43 dient te betalen, vermeerderd met de helft van het saldo op haar bankrekening in Iran per 31 oktober 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.670
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 495846)
beschikking van 16 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.W.M. Splinter te Huizen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.J. Roest Crollius te Woerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 26 mei 2020 met producties;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Splinter van 26 oktober 2020 met producties;
- een e-mailbericht van mr. Splinter van 3 november 2020 met spreekaantekeningen;
- een e-mailbericht van mr. Roest Crollius van 3 november 2020 met spreekaantekeningen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 november 2020 plaatsgevonden. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden door middel van een Skypeverbinding. Via deze verbinding waren aanwezig partijen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 16 januari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen partijen en partijen bevolen over te gaan tot verdeling en verrekening van hun huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris, met benoeming van mr. J. Brouwers, notaris te Amersfoort, voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn.
3.3
Het huwelijk van partijen is [in] 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief heeft betrekking op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De vrouw verzoekt het hof (samengevat), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en:
I te bepalen dat de gemeenschap van goederen moet worden verdeeld op de door haar voorgestane wijze en vast te stellen dat de man wegens overbedeling aan de vrouw dient te voldoen € 26.571,-;
II de man te veroordelen om aan de vrouw € 1.732,- te voldoen als vergoeding voor kosten verbonden aan de echtelijke woning die door de vrouw zijn voldaan
III de man te veroordelen om de polis afgesloten bij [C] met nummer [00000] te splitsten in twee gelijke polissen op naam van de man en de vrouw, ieder voor de helft.
4.2
De man voert verweer en hij verzoekt het hof (samengevat) primair de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren en de procedure te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland en, subsidiair, de verdeling vast te stellen conform hetgeen de man verzoekt, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft (primair) verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, omdat de vrouw volgens hem haar verzoek tot verdeling voor het eerst in hoger beroep heeft gedaan, waardoor hij een instantie mist. Het hof overweegt dat de vrouw in eerste aanleg ook een verzoek tot verdeling heeft gedaan, dat zij zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechtbank in dit opzicht en dat het haar is toegestaan haar verzoek in hoger beroep aan te vullen en/of te wijzigen dan wel eventuele verzuimen te herstellen. Daarbij heeft de man geen recht op behandeling van alle aspecten van de zaak in twee feitelijke instanties. Van strijd met beginselen van een goede procesorde is evenmin sprake. De vrouw kan daarom worden ontvangen in haar verzoeken.
5.2
Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend, tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Voor zover niet van een dergelijke afspraak blijkt, geldt als peildatum 16 januari 2020, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek.
5.3
Voor de bepaling van de waarde van de bestanddelen van de gemeenschap moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit.
5.4
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren in elk geval:
(de opbrengst van) de voormalige echtelijke woning;
Inboedel;
twee auto’s;
e eenmanszaak van de man, [D] ;
diverse bankrekeningen;
[C] beleggingsplan met nummer [00000] ;
het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar moeder.
Daarnaast stellen partijen over en weer een aantal vorderingen op de ander te hebben.
a. de voormalige echtelijke woning
5.5
De voormalige echtelijke woning is inmiddels verkocht en geleverd aan een derde en de opbrengst is tussen partijen verdeeld. De woning is echter te laat geleverd, waardoor partijen een boete van € 28.100,- verschuldigd zijn geworden. De man heeft verzocht te bepalen dat deze boete volledig voor rekening van de vrouw dient te komen. Het hof is van oordeel dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw een tijdige levering heeft belemmerd. Zij is niet verschenen op de eerste afspraak voor de overdracht (4 maart 2020) en heeft de notaris voorafgaand aan de nieuwe datum (12 maart 2020) te kennen gegeven dat zij niet wil meewerken aan de overdracht zolang er geen overeenstemming is bereikt over een door partijen te sluiten convenant. Daardoor waren partijen uiteindelijk (bij de overdracht in april 2020) aan de koper van de woning de boete verschuldigd. Dit bedrag is in mindering gebracht op de verkoopopbrengst. Door het meewerken aan de levering aanvankelijk te koppelen aan het sluiten van een convenant heeft de vrouw jegens de man niet gehandeld overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen (ex-)echtgenoten beheersen. Het bedrag van de boete dient naar het oordeel van het hof dan ook volledig voor rekening van de vrouw te komen. Dat betekent dat de vrouw € 14.050,- aan de man dient te betalen. Het hof acht het redelijk ook de door de man in dit verband opgevoerde advocaatkosten van € 2.125,81 ten laste van de vrouw te brengen.
b. inboedel
5.6
Partijen hebben de inboedel in overleg verdeeld. De man stelt dat de vrouw is overbedeeld en vordert in dat verband € 4.000,-. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd bestreden. Naar het oordeel van het hof heeft de man in dat licht zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Hij heeft de waarde van de inboedel die de vrouw heeft behouden niet met stukken onderbouwd en heeft erkend dat hij onder andere een aantal muziekinstrumenten en oude camera’s en lenzen heeft behouden. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat en in hoeverre een van beide partijen is overbedeeld bij de verdeling van de inboedel.
c. auto’s
5.7
Partijen zijn het erover eens dat ieder de auto behoudt die hij of zij onder zich heeft, met voldoening van de helft van de waarde aan de ander. De Toyota Aygo zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 7.750,-. De Volkswagen Caddy zal worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 4.000,-. Per saldo dient de vrouw aan de man de helft van het verschil te vergoeden, oftewel € 1.875,-.
d. eenmanszaak
5.8
Partijen zijn het erover eens dat de onderneming van de man, de eenmanszaak [D] , aan de man wordt toegedeeld. Wat betreft de waarde van de onderneming moet volgens de vrouw bij gebreke van jaarstukken worden uitgegaan van de waarde van de bedrijfsmiddelen en het saldo van de zakelijke rekening met nummer [00001] , dat blijkens het financieel jaaroverzicht van 2018 € 54.736,- bedroeg. De vrouw schat dit saldo op de peildatum op ongeveer € 50.000,-.
De man is van mening dat aan de vrouw ter zake van de eenmanszaak € 16.210,50 toekomt, uitgaande van de materiële vaste activa (€ 4.506,-) en liquide middelen (€ 42.404,-) minus de fiscale oudedagsreserve (FOR) (€ 14.489,-), in totaal € 32.421,- gedeeld door twee.
5.9
Het hof acht het redelijk om voor de waardering van de eenmanszaak uit te gaan van de waarde op het moment waarop het huwelijk is ontbonden (16 januari 2020). De onderneming is immers de bron van inkomen van de man. Op dat moment heeft de man de onderneming de facto overgenomen en het resultaat dat nadien is behaald is mede het gevolg van de arbeidsinspanning van de man na 16 januari 2020. Hierin ziet het hof aanleiding bij de waardering uit te gaan van de jaarcijfers van 2019, aangezien niet aannemelijk is dat de waarde van de onderneming op die datum wezenlijk anders was dan op 16 januari 2020.
5.1
Gelet op de aard van de onderneming (een eenmanszaak die afhankelijk is van de persoonlijke inzet van de man als fotograaf) kan de balans als uitgangspunt dienen voor de waardering. Het ondernemingsvermogen exclusief fiscale reserves bedroeg op 31 december 2019 € 37.992,-. Daarnaast was sprake van een fiscale oudedagsreserve van € 14.489,-. Op deze reserve drukt een fiscale claim. Omdat het fiscale voordeel volledig ten gunste van het resultaat is gekomen en daarmee het ondernemingsvermogen positief beïnvloedt, zal het hof de fiscale claim naar de stand op 31 december 2019 meenemen en deze niet contant maken. Uitgaand van een bruto winst uit onderneming over 2019 van € 34.801,- en rekening houdend met de ondernemingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling bedraagt de marginale belastingdruk (inclusief premie volksverzekeringen) 38,1%. Dit betekent dat er netto € 8.969,- resteert van de fiscale oudedagsreserve. Anders dan de man ziet het hof geen aanleiding deze reserve in de pensioenverevening te betrekken, nu de man niet heeft gesteld dat hij hiervoor daadwerkelijk een pensioenvoorziening heeft afgesloten. Daarom kan het hof niet vaststellen dat de vrouw uit dien hoofde al een aandeel in de fiscale oudedagsreserve toekomt. Overigens hebben partijen aan het hof geen beslissing gevraagd over de pensioenverevening.
5.11
Het totale eigen vermogen waarmee het hof rekent komt gelet op het voorgaande uit op € 46.961,-. In dit bedrag is mede het saldo op de zakelijke bankrekening verdisconteerd en ook de waarde van de camera’s. De stelling van de man dat de vorderingen op derden oninbaar zijn en daarom buiten beschouwing moeten blijven passeert het hof, omdat de man die stelling niet heeft onderbouwd. Aan de vrouw komt de helft van het bedrag van € 46.961,- toe, oftewel € 23.480,50.
e. bankrekeningen
5.12
Partijen zijn in het bezit van de volgende bankrekeningen:
  • [00002] op naam van de man;
  • [00003] op naam van de man;
  • [00004] op naam van partijen;
  • [00005] op naam van partijen;
  • [00006] plus Oranje Spaarrekening op naam van de vrouw;
  • een rekening in Iran op naam van de vrouw.
5.13
Partijen zijn het eens over toedeling van de bankrekeningen aan degene op wiens naam ze staan. De rekeningen op naam van beide partijen zijn inmiddels opgeheven en de saldi verdeeld.
5.14
Partijen zijn het erover eens voor de banksaldi 31 oktober 2019 als peildatum aan te houden. Het saldo van de rekening met IBAN [00002] bedroeg op 31 oktober 2019 € 1.208,86. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw recht heeft op de helft van dat bedrag, oftewel € 654,43. Met betrekking tot de rekening met IBAN [00003] heeft de man aangevoerd dat daarop privévermogen staat. In 2005 is de moeder van de man overleden en uit haar nalatenschap heeft de man € 54.315,68 onder uitsluitingsclausule ontvangen. Volgens de man is het saldo op voornoemde rekening van € 12.213,91 wat nog resteert van die nalatenschap. De rest van het geld is geïnvesteerd in de woning van partijen, aldus de man. De vrouw heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat de man het geld uit de nalatenschap heeft gebruikt voor privéuitgaven, te weten fotocamera’s, computers, een opleiding fotografie, een duikuitrusting, een duikopleiding, muziekinstrumenten, tassen, gereedschap en vakanties in zijn eentje. Ook zijn er betalingen van en naar de rekening van de man gedaan waardoor niet kan worden gezegd dat het geld dat er nu op staat afkomstig is uit de nalatenschap, aldus de vrouw.
5.15
Het hof volgt de vrouw niet in haar redenering. Het uitgangspunt is dat als privévermogen van een van de echtgenoten is gebruikt om uitgaven van partijen te betalen, die echtgenoot een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap voor die uitgaven. In het geval die uitgaven privéschulden van de man zouden betreffen is dit uiteraard anders. Het is dan wel aan de vrouw om dit te stellen en bij betwisting te onderbouwen (vergelijk HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:504). De stelling dat de man zaken heeft gekocht die (primair) betrekking hebben op zijn hobby’s en behoeften is daarvoor onvoldoende. De genoemde voorbeelden betreffen in beginsel kosten die gewoonlijk ten laste van het gezamenlijke vermogen zouden komen. Dat het geld deels besteed is aan vakantiereizen die de man zonder de vrouw heeft gemaakt is geen omstandigheid die kan leiden tot een andere uitkomst omdat ook reizen van een van partijen tot de kosten van de huishouding plegen te worden gerekend. De omvang van de gemeenschap staat er ook niet aan in de weg dat de man het bedrag daaruit terugneemt. Dit brengt mee dat het banksaldo op de rekening met IBAN [00003] zonder nadere verrekening wordt toegedeeld aan de man en dat hij aanvullend een vordering op de vrouw heeft van de helft van het verschil tussen € 54.315,68 en € 12.213,91 oftewel € 21.050,88.
5.16
Voor de saldi op de rekeningen van de vrouw bij ING gaat het hof uit van de door de vrouw genoemde bedragen van € 402,79 (zoals volgt uit productie 35) en € 506,54. De man heeft recht op de helft hiervan, in totaal € 454,67. Het saldo op de rekening in Iran volgt niet uit de stukken of de stellingen van partijen. Daarom zal het hof de rekening aan de vrouw toedelen en bepalen dat zij de helft van het saldo per 31 oktober 2019 aan de man dient te voldoen.
5.17
Partijen hebben over en weer betaling verzocht van de helft van (door ieder van hen) betaalde gezamenlijke lasten en over en weer de juistheid van de door de ander gestelde bedragen betwist. De vrouw vordert van de man bedragen van € 1.732,- en € 287,-, de man vordert van de vrouw in dit kader € 1.127,17 en daarnaast een bedrag van € 1.191,33 in verband met opnames die de vrouw na 31 oktober 2019 heeft gedaan van de gezamenlijke rekening. Partijen hebben over en weer de gestelde kosten echter slechts beperkt inzichtelijk gemaakt en voor het grootste deel de vordering van de ander betwist. Het hof kan, gelet op het feit dat beide partijen na hun uiteengaan nog kosten hebben gemaakt en hebben moeten maken ten behoeve van de gemeenschap, niet vaststellen dat partijen in dit opzicht nog iets te verrekenen hebben. Daarom wijst het hof de vorderingen af.
5.18
De vrouw heeft nog aangevoerd dat zij aangifte voor de inkomstenbelasting 2019 heeft gedaan en de helft van de hypotheekrente in aftrek heeft gebracht. De vrouw heeft hieraan verder geen gevolgen verbonden, zodat het hof dat evenmin zal doen.
f. [C] beleggingsplan
5.19
Met betrekking tot de polis van [C] (beleggingsplan/lijfrente, nummer [00000] ) zijn partijen het eens geworden. De verzekering zal worden gesplitst, waartoe de man de nodige stappen bij [C] zal ondernemen. De waarde - € 13.505,92 op 1 juni 2020 - behoeft dus niet te worden betrokken in de verdeling.
g. aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar moeder
5.2
De moeder van de vrouw is overleden. De man maakt aanspraak op de helft van de verkrijging van de vrouw uit de nalatenschap van haar moeder. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij hieruit iets heeft ontvangen. De nalatenschap bestond volgens de vrouw uit gouden munten, die ter beschikking zijn gesteld aan het nichtje van de vrouw in Iran ten behoeve van haar studie aan het conservatorium. De moeder had daarnaast een woning, maar die is al voor haar overlijden op naam van de oudste broer van de vrouw gesteld. De vrouw stelt hierop geen aanspraak te kunnen maken. Gelet op deze gemotiveerde betwisting heeft de man onvoldoende gesteld om het oordeel te rechtvaardigen dat de vrouw uit de nalatenschap van haar moeder iets heeft ontvangen dat in de gemeenschap van partijen valt. De vordering van de man wordt op dit punt afgewezen.
samenvatting
5.21
Op grond van het voorgaande komen aan de man toe:
  • de helft van de opbrengst van de voormalige echtelijke woning (5.5);
  • de Volkswagen Caddy (5.7);
  • de goederen van de eenmanszaak, onder de verplichting de schulden van de eenmanszaak over te nemen en als eigen schulden te voldoen (5.8 e.v.);
  • de op zijn naam staande bankrekeningen (5.12 e.v.);
  • de helft van de saldi op de opgeheven gezamenlijke bankrekeningen (5.12 e.v.);
5.22
Aan de vrouw komt toe:
  • de helft van de opbrengst van de voormalige echtelijke woning (5.5);
  • de Toyota Aygo (5.7);
  • de op haar naam staande bankrekeningen (5.12 e.v.);
  • de helft van de saldi op de opgeheven gezamenlijke bankrekeningen (5.12 e.v.);
5.23
Verder dient het [C] beleggingsplan te worden gesplitst. Elk ontvangt een eigen polis voor zijn of haar deel.
5.24
De man heeft in verband met de verdeling en de door hem gevorderde verrekening een vordering op de vrouw van € 38.493,45. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- boete en kosten levering woning (5.5)
€ 16.175,81
- onderbedeling auto’s (5.7)
€ 1.875,-
- verkrijging onder uitsluitingsclausule (5.15)
€ 21.050,88
- helft saldi ING-rekeningen vrouw (5.16)
€ 454,67
---------------
Totaal
€ 39.556,36
5.25
De vrouw heeft een vordering op de man van € 24.134,93. Dit bedrag bestaat uit de helft van de waarde van de eenmanszaak (5.11) van € 23.480,50 vermeerderd met de helft van het saldo op de [bankrekening] van de man (5.14) van € 654,43.
5.26
Het verschil tussen de vorderingen bedraagt € 15.421,43. Dit bedrag dient de vrouw aan de man dient te voldoen. Daarnaast dient de vrouw aan de man de helft van het saldo op haar rekening in Iran per 31 oktober 2019 te betalen (zie 5.16).

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 februari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.1
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast overeenkomstig overwegingen 5.21 en 5.22;
7.2
bepaalt dat partijen dienen mee te werken aan splitsing van het [C] beleggingsplan nummer [00000] in twee gelijke delen;
7.3
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te betalen € 15.421,43, te vermeerderen met de helft van het saldo op haar bankrekening in Iran per 31 oktober 2019;
7.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, K.A.M. van Os-ten Have en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. T.H.M. Lueb als griffier en is op 16 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.