ECLI:NL:GHARL:2021:1405

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
21-002744-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging met gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1971 en thans verblijvende in PI Noord, is veroordeeld voor belaging van zijn bejaarde buurvrouw. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest, en had hem ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij, door haar herhaaldelijk te bellen, op haar ramen en deuren te kloppen en zich nabij haar woning op te houden. De benadeelde partij heeft aangifte gedaan van stalking, en getuigen hebben verklaard over het hinderlijke gedrag van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat zijn gedrag beïnvloedt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en ter beschikking gesteld voor maximaal vier jaar, met verpleging van overheidswege. Daarnaast is een maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die inmiddels is overleden, geheel toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002744-20
Uitspraak d.d.: 16 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 juli 2020 met parketnummer 18-730168-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en afdoening van de zaak conform het vonnis waarvan beroep.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank verdachte de maatregel van gemaximeerde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, en heeft de rechtbank verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. De rechtbank heeft de vordering benadeelde partij geheel toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 13 augustus 2019 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij1] , wonende [adres1] te [plaats] , door (in genoemde periode)
- zeer frequent, in elk geval vele malen, telefonisch contact op te nemen met die [benadeelde partij1] en/of
- vele malen en/of langdurig te kloppen en/of te slaan op ramen en deuren van de woning van die [benadeelde partij1] en/of
- zich zeer frequent, althans vele malen, op te houden (na)bij de woning van die [benadeelde partij1] en/of
- door die [benadeelde partij1] aan te spreken, zodra zij buiten haar woning is, met het oogmerk die [benadeelde partij1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het niet klopt wat hem wordt verweten. Het klopt wel dat hij aangeefster vaak heeft gebeld, maar dat deed hij uit respect. Daarnaast ontkent hij op de ramen van aangeefster te hebben geklopt.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Aangeefster [benadeelde partij1] deed op 6 augustus 2019 aangifte van stalking tegen [verdachte] . Zij verklaarde dat zij woonachtig is aan de [adres1] te [plaats] . De zoon van haar buurvrouw is [verdachte] . Toen de familie [verdachte] naast aangeefster kwam wonen, begon [verdachte] haar lastig te vallen. De overlast bestond toen onder andere uit bonken op de muren en steeds bij haar aanbellen. Aangeefster heeft destijds aangifte gedaan tegen [verdachte] en hij is ook veroordeeld voor stalking. Aangeefster heeft verklaard dat er destijds afspraken zijn gemaakt dat [verdachte] haar niet meer lastig mocht vallen, maar dat dit niet hielp. Vanaf februari 2018 is het lastig vallen, het stalken, volgens aangeefster weer erger geworden. De overlast die [verdachte] bezorgt, bestaat uit het constant bellen van aangeefster, elke dag een aantal malen. Daarnaast komt [verdachte] steeds bij haar in de tuin en wil dan aandacht van haar, dan klopt hij op het raam. Als aangeefster de telefoon niet opneemt dan komt [verdachte] bij haar aan de deur en begint hij op de deur te bonken.
Aangeefster heeft verklaard dat zij een lijstje heeft bijgehouden van de data en tijdstippen waarop [verdachte] haar heeft gebeld. In juni 2019 heeft hij haar in 4 dagen tijd 31 maal gebeld. Ook heeft hij toen meerdere malen op de ramen gebonsd. In juli 2019 heeft [verdachte] haar in 13 dagen tijd meer dan 90 keer gebeld, maar het kan nog wel vaker zijn geweest. Ook daarvoor heeft [verdachte] aangeefster vaak gebeld, maar dat heeft zij niet allemaal bewaard. Aangeefster heeft verklaard dat [verdachte] eerst altijd aan de voorkant van haar woning kwam, maar dat hij nu altijd aan de achterkant van haar woning komt nadat hij een keer in elkaar is geslagen. Hij loopt wel steeds voor haar woning langs, hij houdt haar constant in de gaten. Op 25 juli 2019 tussen 12.00 en 13.00 uur is er volgens aangeefster een stopgesprek geweest met wijkagent [naam1] . Op 25 juli 2019 belde [verdachte] echter alweer omstreeks 13.10 uur, 13.32 uur en 16.54 uur. Aangeefster heeft verklaard dat het gedrag van [verdachte] grote inbreuk maakt op haar privacy. Zij zit opgesloten in haar woning. Zij wil dat hij daarmee stopt, zodat zij weer normaal kan leven. [1]
Uit een proces-verbaal van ontvangst klacht d.d. 6 augustus 2019, opgemaakt door [verbalisant1] en [verbalisant2] blijkt dat aangeefster [benadeelde partij1] uitdrukkelijk heeft verzocht om tot vervolging over te gaan. [2]
Uit een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 augustus 2019, opgemaakt door [naam1] , blijkt dat verbalisant [naam1] op 13 augustus 2019 een WhatsAppbericht heeft ontvangen van mevrouw [naam2] , de kleindochter van mevrouw [benadeelde partij1] . In het WhatsApp bericht stond blijkens het proces-verbaal de volgende tekst:
Ik heb vandaag en gisteren meerdere foto’s van mensen gekregen van [verdachte] - het hof begrijpt: [verdachte] - die in overtreding is. (…) De andere twee foto’s kreeg ik van een andere buurvrouw, vanmorgen. Ook zij heeft hem al meerdere keren in overtreding zien gaan maar had vanmorgen haar telefoon bij de hand. [3]
Getuige [getuige1] , wonende aan de [adres2] te [plaats] , heeft verklaard dat hij soms [verdachte] in de achtertuin van mevrouw [benadeelde partij1-A] ziet staan. Hij ziet dit dan vanaf de bank in zijn woonkamer, door het huis van mevrouw [benadeelde partij1-A] heen. Hij ziet dat [verdachte] dan op de ramen slaat. Daarna gaat hij weer weg. [4]
Getuige [getuige2] , wonende aan de [adres3] te [plaats] , heeft op 9 augustus 2019 verklaard dat zij recht de straat [adres2] in kijkt. Zij zit recht tegenover de stoep waar [verdachte] - het hof begrijpt: [verdachte] - overheen loopt, 20 keer per dag als het niet meer is. Zij ziet hem dan die mevrouw [benadeelde partij1-A] lastig vallen. Zij ziet dan dat [verdachte] over de stoep, voor de woning van mevrouw [benadeelde partij1-A] scharrelt. Zij heeft dit wel vier á vijf keer per week gezien, en dat speelt al zolang getuige daar woont. [getuige2] heeft verklaard ongeveer drie jaar aan de [adres3] te wonen. Volgens [getuige2] weet [verdachte] het als mevrouw [benadeelde partij1-A] wel eens weggaat. Dan staat hij bij de deur van zijn moeder en probeert hij contact met haar te krijgen maar zij zegt dan niets. [5]
Het hof overweegt dat getuigen [getuige1] en [getuige2] spreken over mevrouw [benadeelde partij1-A] . Het dossier bevat een bestuurlijke rapportage van de politie waarin registraties uit de BVH zijn opgenomen. In een melding van 4 maart 2019, BVH nummer 2019055824-1, wordt gesproken over ‘de hoogbejaarde mevrouw [benadeelde partij1] ’. [6] Het hof maakt hieruit op dat aangeefster [benadeelde partij1] kennelijk ook bekend was onder de naam [benadeelde partij1-A] , en dat wanneer de getuigen [getuige1] en [getuige2] spreken over mevrouw [benadeelde partij1-A] , zij daarmee aangeefster bedoelen.
Getuige [getuige3] , wonende aan de [adres4] te [plaats] , heeft verklaard over zijn overbuurjongen, die overlast bij de buurvrouw bezorgd. Hij ziet hem ongeveer drie keer per week bij de buurvrouw aanbellen en/of kloppen. Dat kloppen is dan met name als er niet wordt open gedaan. Hij kan dan ook zo maar dertig minuten blijven staan wachten. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 25 februari 2019 verklaard dat het klopt dat hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 13 augustus 2019 te [plaats] heel vaak met mevrouw [benadeelde partij1] heeft gebeld. Ook klopte het volgens hem dat hij meerdere malen bij haar woning is geweest en toen op de ramen en deuren heeft geklopt. Na een stopgesprek met de wijkagent is hij toch doorgegaan met contact zoeken met mevrouw [benadeelde partij1] . Hij heeft verklaard dat dit dom van hem was. [8]
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij de tenlastegelegde gedragingen - behoudens het bellen - niet heeft gepleegd. Het hof acht deze laatste verklaring niet geloofwaardig, gelet op zijn eerdere verklaring bij de rechtbank en de verklaringen van aangeefster en de diverse getuigen. Het hof houdt verdachte dan ook aan zijn verklaring bij de rechtbank.
Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer overweegt het hof dat verdachte opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk om iets te dulden, namelijk het op ongewenste wijze afdwingen van contact met aangeefster. Dat verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij uit respect telefonisch contact opnam met aangeefster doet daar niet aan af.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 februari 2018 tot en met 13 augustus 2019 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij1] , wonende aan de [adres1] te [plaats] , door in genoemde periode
- zeer frequent, vele malen, telefonisch contact op te nemen met die [benadeelde partij1] en
- vele malen en te kloppen en te slaan op ramen en deuren van de woning van die [benadeelde partij1] en
- zich zeer frequent op te houden nabij de woning van die [benadeelde partij1] en
- door die [benadeelde partij1] aan te spreken, zodra zij buiten haar woning is, met het oogmerk die [benadeelde partij1] , te dwingen iets te dulden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 27 december 2019, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage van 3 januari 2020, opgemaakt door H.A. de Jonge, psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking die in het verleden een matige zwakzinnigheid werd genoemd. Verdachte beschikt over een beperkt empathisch vermogen, een beperkt zelfinzicht en overziet de consequenties van zijn handelen onvoldoende. Dit maakt dat verdachte weinig besef heeft van het effect van zijn gedrag op anderen. Ook kan verdachte zijn gedrag in verminderde mate controleren. Zijn coping-vaardigheden zijn laag. Hiervan was ook sprake tijdens het tenlastegelegde feit. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof concludeert op basis van beide rapportages dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is wel strafbaar aangezien geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan belaging van zijn bejaarde buurvrouw door onder meer op de ramen en deuren van haar woning te kloppen, haar zeer frequent te bellen en zich lange tijd op te houden nabij haar woning. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Zij voelde zich gedwongen de deuren van haar woning op slot te doen en ging soms uit angst voor verdachte op haar slaapkamer totdat verdachte weg was. Ook durfde het slachtoffer niet meer in haar eigen tuin te zitten. Het hof rekent verdachte zwaar aan dat hij de privacy van het slachtoffer, een kwetsbare hoogbejaarde vrouw, dusdanig heeft geschonden dat zij zich niet meer veilig voelde in haar eigen woning. Verdachte is bij herhaling gevraagd het slachtoffer met rust te laten, maar dit bleek tevergeefs. Ook het zogenaamde ‘stopgesprek’ met de wijkagent heeft niet mogen baten. Verdachte bleef het slachtoffer stalken. Inmiddels is het slachtoffer overleden. Het hof acht het uiterst treurig dat zij zich in de laatste jaren van haar leven zo beperkt en angstig heeft moeten voelen door toedoen van verdachte.
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 december 2020. Daaruit volgt verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor belaging. Uit de stukken blijkt dat die veroordelingen zagen op belaging van hetzelfde slachtoffer, maar ook op die van anderen. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden het slachtoffer opnieuw te belagen.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting van het hof zijn gebleken.
Alles overziende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Oplegging van maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan verdachte een gemaximeerde terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Door de verdediging is primair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen conform de duur van het voorarrest en verdachte geen maatregel op te leggen. Subsidiair is verzocht naast de gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De verdediging heeft betoogd dat een tbs-maatregel niet kan worden opgelegd, omdat - kort samengevat - niet is voldaan aan het gevaarscriterium en er daarnaast geen sprake meer is van recidivegevaar gelet op het recente overlijden van het slachtoffer.
Het hof overweegt als volgt.
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld , dan wel een misdrijf dat is genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast wordt de eis gesteld dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist, kort samengevat het gevaarscriterium.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is door deskundigen Kemperman en De Jonge vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Het hof merkt op dat de multidisciplinaire gedragsrapportage, opgesteld door eerder genoemde deskundigen, op het moment van aanvang van de terechtzitting in hoger beroep meer dan één jaar oud was. Zowel de advocaat-generaal als de verdediging hebben echter ingestemd met het gebruik van deze multidisciplinaire gedragsrapportage, waardoor het hof geen beletsel ziet om daarop acht te slaan. Het hof concludeert dat ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling.
Voorts betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf, dat is genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, te weten belaging zoals strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
De deskundigen Kemperman en De Jonge hebben zich ook uitgelaten omtrent de kans op recidive en hebben aanbevelingen gedaan om dit recidivegevaar te beperken. De conclusies en adviezen luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte kampt met een verstandelijke beperking en dat hij onvoldoende in staat is om zijn gedrag te controleren. Ook beschikt verdachte over weinig empathisch vermogen en mist hij het sociale inzicht om zijn grensoverschrijdende gedrag te staken. Zonder interventies wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Die inschatting is gemaakt op basis van verschillende factoren. Ten eerste bestaat een sterk verband tussen de stoornis van verdachte en het tenlastegelegde waarin een patroon herkenbaar is. Ten tweede is de aanwezige psychische stoornis van duurzame aard. Ten derde bestaat er een beperkt intellectueel vermogen, ook de coping-vaardigheden om impulsen in andere, adequatere banen te leiden zijn beperkt. Tot slot hebben langdurige behandeling en begeleiding in het verleden geen positief effect gehad op verdachte. Al met al zijn er weinig beschermende factoren. Bij gelijkblijvende omstandigheden wordt de kans op herhaling van een soortgelijk delict groot geacht.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat er thans geen sprake meer is van recidivegevaar omdat het slachtoffer is overleden. De deskundigen Kemperman en De Jonge zijn ter terechtzitting van het hof gevraagd het recidivegevaar te duiden in het licht van de huidige omstandigheden. Kemperman heeft verklaard dat het recidivegevaar lastig is in te schatten nu het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft een historie met belaging en derhalve is de kans groter dat hij iemand zal belagen dan de kans dat een ander willekeurig persoon zonder dergelijke historie dat zou doen. De Jonge heeft verklaard dat het lastig is het recidivegevaar in te schatten omdat er sprake is van ‘blinde vlekken’ in het onderzoek, aangezien verdachte geen toestemming heeft willen geven – en dat, desgevraagd door het hof, nog steeds niet wil – om informatie op te vragen bij [naam3] , de instantie die hem begeleid heeft, en bij [naam4] , een instantie waar hij enige tijd verbleef naar aanleiding van eerdere strafbare feiten. Verdachte zou zich daar blijkens een eerder reclasseringsrapport schuldig hebben gemaakt aan het lastigvallen van vrouwelijk personeel.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal de deskundigen voorgehouden dat verdachte in 2009 en in 2010 eveneens is veroordeeld voor belaging, en dat het twee verschillende slachtoffers betrof, niet zijnde het slachtoffer van het onderhavige feit. Dit gegeven toont volgens Kemperman aan dat er een groter patroon is dan enkel het belagen van het slachtoffer in deze zaak. Volgens De Jonge is er eveneens sprake van een patroon, hoewel er nog steeds sprake is van de eerder genoemde blinde vlekken en zij juist graag meer informatie had gehad over het lastigvallen van vrouwelijk personeel bij [naam3] en [naam4] , maar verdachte tot op heden geen toestemming geeft om informatie op te vragen.
Het hof overweegt dat uit de multidisciplinaire gedragsrapportage blijkt dat in het kader van het opstellen van de rapportage acht is geslagen op diverse stukken. Er is onder andere acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgesteld door reclasseringsmedewerker [naam5] , d.d. 16 januari 2013. Uit dit advies komt naar voren dat verdachte vanaf 2009 in aanraking kwam met justitie omdat hij vooral vrouwen had belaagd, beledigd of bedreigd op wie hij al dan niet verliefd was of waartoe hij zich kennelijk seksueel aangetrokken voelde. Het ging hierbij om buren, maar ook om begeleiders en/of behandelaars. Blijkens dit advies mislukten diverse interventies, omdat verdachte zich onttrok aan behandeling en begeleiding of omdat hij grensoverschrijdend seksueel gedrag richting vrouwelijk personeel liet zien. Er is tevens acht geslagen op een reclasseringsadvies van Leger des Heils, opgesteld door reclasseringsmedewerker [naam6] , d.d. 27 augustus 2019. Uit dit advies komt naar voren dat verdachte de afgelopen jaren grensoverschrijdend gedrag had laten zien richting vrouwen door aanhoudend en frequent contact te zoeken. Hierin liet hij zich niet sturen door professionals.
Het hof overweegt, gelet op het oordeel van de deskundigen zoals beschreven in hun rapportages en zoals aangevuld ter terechtzitting, dat (nog steeds) sprake is van recidivegevaar. Het hof wordt in dat oordeel gesterkt door passages uit de stukken die zijn geraadpleegd ten behoeve van het opstellen van de multidisciplinaire gedragsrapportage en door de het feit dat verdachte blijkens zijn uittreksel Justitiële Documentatie vaker onherroepelijk is veroordeeld voor belaging.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat een tbs-maatregel niet kan worden opgelegd, omdat niet is voldaan aan het gevaarscriterium. Het hof heeft echter gemotiveerd vastgesteld dat er sprake is van recidivegevaar, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. Aan het gevaarscriterium is dan ook voldaan.
Deskundige De Jonge overweegt in haar rapport onder meer het volgende:
Om de kans te vergroten dat betrokkene zijn gedrag zal staken zou opname in een voorziening voor mensen met een verstandelijke beperking de meeste garantie bieden. Dit is echter voor betrokkene een zeer aversieve maatregel, die bij hem op zware weerstand zal stuiten. Mogelijk zouden hem, in het kader van tbs met voorwaarden, voorwaarden gesteld kunnen worden die als hij ze overtreedt tot opname leiden. (…) Het zal zeer duidelijk aan betrokkene gemaakt moeten worden dat overtreding van de voorwaarden tot opname zal leiden. Om dergelijke voorwaarden juridisch te borgen kan aan diverse kaders gedacht worden. Hoewel betrokkene het vervelend vindt in de gevangenis en graag naar huis wil is niet te verwachten dat een voorwaardelijk strafdeel voldoende soelaas zal bieden. Daarvoor is zijn gedrag te persistent. Tevens is de tijdsduur daarvan waarschijnlijk te kort. (…) De enige zekere manier lijkt een tbs of ISD-maatregel. Wat betreft de ISD-maatregel: het is zeer de vraag of betrokkene mee zal werken. Blijft over: tbs met voorwaarden. Bij een dergelijk advies dient in ogenschouw te worden genomen dat deze theoretisch omgezet kan worden in een tbs met dwangverpleging. De vraag is echter of dat nodig is, het gaat onderzoeker vooral om de mogelijkheid tot opname bij volharding in zijn gedrag. Opname zou ook onder de vlag van tbs met voorwaarden kunnen. Het is de vraag of de feiten ernstig genoeg zijn om een tbs (met voorwaarden) te rechtvaardigen. (…) Onderzoeker ziet geen wettelijke mogelijkheden anders dan tbs met voorwaarden om betrokkene te weerhouden van zijn belagende gedrag.
Deskundige Kemperman overweegt in zijn rapport onder meer het volgende:
Ook nu kan men opmerken dat behandeling en begeleiding gewenst zijn, maar dat dit niet gemakkelijk is door het ontbrekend ziekte-inzicht en de gebrekkige intelligentie. Het is meer begeleiding en verblijf dan behandeling. Dit is niet op vrijwillige wijze mogelijk, aangezien betrokkene niet gemotiveerd is daarvoor. Hij ervaart zelf geen problemen inzake zijn gedrag. Toch zou men hem een andere vrijetijdsbesteding willen aanbieden dan het tenlastegelegde. (…) Bij een niet gemotiveerd zijn zal dit moeten via een maatregel, waarbij met name in aanmerking komt de tbs-maatregel. Het is echter de vraag of de rechtbank een tbs-maatregel proportioneel vindt. Mijn advies is nu wel om een tbs met voorwaarden op te leggen. (…) Bij overtreding zou dan plaatsing in bijvoorbeeld [naam7] kunnen volgen, hetgeen voor hem een sterke aversieve prikkel is.
Het hof overweegt dat uit de rapportages van de deskundigen naar voren komt dat zij een tbs (met voorwaarden) als enige mogelijkheid zien om verdachte te weerhouden van zijn belagende gedrag. De Jonge heeft gerapporteerd dat een (deels) voorwaardelijke straf niet voldoende soelaas zal bieden, omdat het gedrag van verdachte te persistent is. Uit de rapportages en uit hun verklaringen ter zitting van het hof blijkt ook dat beide deskundigen twijfel hebben over de vraag of een tbs-maatregel proportioneel is. Het hof overweegt dat voor de vraag of tbs moet worden opgelegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De vraag of oplegging van een tbs-maatregel in verhouding staat tot het gepleegde strafbare feit is derhalve niet een vraag die van belang is bij het al dan niet opleggen van een dergelijke maatregel. Het gaat erom dat een passende maatregel wordt opgelegd. Het hof stelt vast dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen om een tbs-maatregel op te leggen.
De vraag waar het hof zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden, dan wel in het kader van een tbs met verpleging van overheidswege dient te geschieden.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het reclasseringsadvies ‘tbs met voorwaarden’ van het Leger des Heils van 13 mei 2020 en het aanvullende advies van 7 juli 2020 heeft de reclassering negatief geadviseerd met betrekking tot een tbs met voorwaarden. De starre en weigerende houding van verdachte en zijn verzet tegen zowel een klinische opname als een samenwerking met de reclassering, maakt dat er geen uitvoering kan worden gegeven aan het toezicht. Ook ontbreekt het verdachte aan inzicht in zijn (delict)gedrag. Verdachte is niet bereid zich aan de voorwaarden te conformeren. Hij heeft dat tegenover de reclassering medegedeeld en ter terechtzitting van de rechtbank zo verklaard. Ter terechtzitting van het hof is nogmaals uitvoerig stilgestaan bij de vraag of verdachte bereid is zich aan de voorwaarden te conformeren. Hij heeft toen verklaard dat hij wel mee wil werken met de reclassering, maar dat hij absoluut niet wil meewerken aan een klinische opname. Dat is echter wel een van de voorwaarden die de reclassering heeft geformuleerd.
Ingevolge artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht is een van de eisen bij het opleggen van een tbs met voorwaarden dat verdachte zich nadrukkelijk bereid verklaart om de voorwaarden na te leven. Het hof stelt vast dat aan deze eis niet is voldaan, gelet op de weigerende houding van verdachte ten aanzien van een klinische opname. Een tbs met voorwaarden is derhalve niet mogelijk.
Alles afwegend, gelet op de hiervoor aangehaalde onderbouwing van de gedragsdeskundigen en de rapporten van Leger des Heils, acht het hof het juridisch kader van de tbs met bevel tot verpleging van overheidswege het enige passende kader, waar zowel verdachte als de maatschappij baat bij heeft.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist. Het hof heeft hierbij in het bijzonder gelet op de gebrekkige ontwikkeling van verdachte en het gebrek aan het sociale inzicht om zijn grensoverschrijdende gedrag te staken. Deze tbs-maatregel met bevel tot verpleging zal dan ook naast eerdergenoemde gevangenisstraf aan verdachte opgelegd worden. De totale duur van de maatregel is gemaximeerd nu geen sprake is van veroordeling voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid Sr. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal de periode van vier jaar dan ook niet te boven kunnen gaan.
Oplegging van maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking
Het hof zal - naast de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege - een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Op die manier wordt het mogelijk om verdachte in aansluiting op de gemaximeerde tbs-maatregel onder toezicht te stellen indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. Oplegging van deze maatregel is nodig ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Verdachte kampt immers met complexe en duurzame problematiek, zodat langdurig toezicht nodig is om het recidiverisico te beteugelen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan nu het hof aan verdachte de maatregel van tbs zal opleggen en er een met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering tot oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is overgelegd. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde tbs-maatregel plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.069,40, bestaande uit € 69,40 aan materiële schade en € 1000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu is gebleken dat de benadeelde partij is overleden. Conform artikel 51f van het Wetboek van Strafrecht kunnen de erfgenamen van de benadeelde partij zich enkel voegen indien de aangeefster ten gevolge van het strafbare feit is overleden. Daarvan is geen sprake.
Het hof overweegt als volgt.
De omstandigheid dat een benadeelde partij ten tijde van de op diens vordering te nemen beslissing is overleden staat toewijzing van de vordering niet in de weg, ook niet indien zij strekt tot vergoeding van immateriële schade. Daarnaast kunnen, indien het slachtoffer anders dan ten gevolge van het strafbare feit is overleden, diens erfgenamen tot de kring van begunstigden van de schadevergoedingsmaatregel worden gerekend. (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9105).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van de vordering is niet betwist door verdachte en/of zijn raadsvrouw. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 38z en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld voor de duur van maximaal vier jarenen beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.069,40 (duizend negenenzestig euro en veertig cent) bestaande uit € 69,40 (negenenzestig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.069,40 (duizend negenenzestig euro en veertig cent) bestaande uit € 69,40 (negenenzestig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (een) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 februari 2018.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 16 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2019 (pagina 24 e.v. van het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2019215508, opgemaakt door [verbalisant3] , brigadier van politie Noord-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 97) voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij1] .
2.Het proces-verbaal van ontvangst klacht d.d. 6 augustus 2019 (pagina 30 e.v. van het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2019215508, opgemaakt door [verbalisant3] , brigadier van politie Noord-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 97) voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant2] .
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 augustus 2019 (pagina 79 e.v. van het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2019215508, opgemaakt door [verbalisant3] , brigadier van politie Noord-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 97) voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [naam1] .
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2019 (pagina 64 e.v. van het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2019215508, opgemaakt door [verbalisant3] , brigadier van politie Noord-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 97) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige1] .
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2019 (pagina 70 e.v. van het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2019215508, opgemaakt door [verbalisant3] , brigadier van politie Noord-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 97) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige2] .
6.Bestuurlijke rapportage d.d. 2 augustus 2019 opgemaakt door [verbalisant4] , inspecteur van Politie Zuidoost Fyslân (pagina 88 e.v. van het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2019215508, opgemaakt door [verbalisant3] , brigadier van politie Noord-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 97) voor zover inhoudende de BVH registratie met nummer 2019055824-1.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2019 (pagina 76 e.v. van het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2019215508, opgemaakt door [verbalisant3] , brigadier van politie Noord-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 97) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige3] .
8.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 25 februari 2020, inhoudende de verklaring van verdachte.