ECLI:NL:GHARL:2021:1385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
200.274.905/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie op nihil tijdens schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie van de man, die in een schuldsaneringsregeling verkeert. Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op nihil voor de duur van de schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris had eerder geen aanleiding gezien om het vrij te laten bedrag (vtlb) te verhogen, ondanks het verzoek van de man om rekening te houden met zijn onderhoudsverplichtingen voor de kinderen. Het hof heeft overwogen dat de vraag of de schulden verwijtbaar zijn ontstaan al eerder was beoordeeld bij de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP).

Het hof heeft de man opgedragen om opnieuw een verzoek in te dienen bij de rechter-commissaris om het vtlb te herzien, waarbij hij de tussenbeschikking van het hof diende te voegen. De vrouw had gesteld dat er sprake was van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien, maar het hof oordeelde dat de rechter-commissaris bij de vaststelling van het vtlb niet gebonden is aan eerdere oordelen van de rechtbank.

Het hof heeft verder geoordeeld dat de man, zolang de schuldsaneringsregeling van toepassing is, in principe geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen, tenzij het vtlb door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is vastgesteld. De vrouw had verzocht om geen terugbetalingsverplichting vast te stellen voor het geval de man in de toekomst wel alimentatie zou betalen, wat het hof heeft toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland werd gedeeltelijk vernietigd en gewijzigd, waarbij de alimentatieverplichtingen van de man op nihil werden gesteld voor de duur van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.905/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 167132
beschikking van 11 februari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.E. Heslinga te Leeuwarden,
en
[verweerster],
verder te noemen: de vrouw, en
[verweerder],
verder te noemen: [verweerder] ,
beiden wonende te [A] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. P. van Bommel te Franeker.
1. Het hof neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van
13 oktober 2020.

2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroepIn beide zaken

2.1
Voor het verloop van het geding tot 13 oktober 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
2.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Heslinga van 15 december 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Bommel van 28 december 2020 met productie(s);
- een faxbericht van mr. Heslinga van 5 januari 2021.
2.3
In de tussenbeschikking heeft het hof de man opgedragen om de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk opnieuw te verzoeken om bij het vrij te laten bedrag (vtlb) rekening te houden met een door hem te betalen onderhoudsbijdrage voor de kinderen.
2.4
Het hof heeft daarbij onder meer het volgende overwogen:
"
Uit de brief die namens de rechter-commissaris op 21 november 2019 is verstuurd aan de bewindvoerder van de man, komt naar voren dat bij het eerdere verzoek tot verhoging van het vtlb geen bijzondere omstandigheden naar voren zijn gebracht of gebleken die aanleiding zouden kunnen geven tot een verhoging van het vtlb. De advocaat van de man heeft zich ter zitting bereid verklaard opnieuw een verzoek tot verhoging van het vtlb te doen. Het hof is gelet op de stellingen van de vrouw dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien, en mede gelet op wat zij heeft gesteld over de opbouw van het vtlb, van oordeel dat van de man mag worden verwacht dat hij opnieuw een verzoek doet tot verhoging van het vtlb. Het hof zal de man opdragen om de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk opnieuw te verzoeken om bij het vtlb rekening te houden met een door hem te betalen onderhoudsbijdrage voor de kinderen. De man dient deze tussenbeschikking bij dat verzoek te voegen."
2.5
De man heeft bij het journaalbericht van 15 december 2020 de beslissing van de rechter-commissaris in het geding gebracht. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit stuk. Dit heeft de vrouw gedaan bij het journaalbericht van
28 december 2020 en de man heeft dit gedaan bij het faxbericht van 5 januari 2021.
2.6
De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat onvoldoende is gebleken van een klemmend tekort in de financiële positie van de ouders gezamenlijk en heeft het verzoek van de man om bij het vtlb rekening te houden met een door hem te betalen onderhoudsbijdrage voor de kinderen daarom afgewezen.
2.7
De vrouw stelt dat uit de beslissing van de rechter-commissaris niet blijkt dat bij zijn oordeel ook de financiële positie van de vrouw is betrokken en dat dit komt omdat de man daarvoor onvoldoende stukken aan de rechter-commissaris heeft verstrekt. De vrouw stelt dat bij het schrijven van mr. Heslinga aan de rechter-commissaris van 20 oktober 2020, zonder enige toelichting en/of financiële bescheiden, slechts de passage uit de tussenbeschikking van het hof is geciteerd dat de man “de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk opnieuw moet verzoeken om bij het vtlb rekening te houden met een door hem te betalen onderhoudsbijdrage voor de kinderen”. Het hof beschikt niet over deze brief van 20 oktober 2020, en de man stelt dat hij wel degelijk aan de rechter-commissaris heeft aangegeven op welke basis wordt gesteld dat sprake is van een klemmend tekort. In de beslissing van de rechter-commissaris wordt op pagina 2 een deel van de tussenbeschikking van het hof geciteerd, zodat het hof ervan uit gaat dat de rechter-commissaris in elk geval ook over deze tussenbeschikking heeft beschikt. Uit de tussenbeschikking blijkt de totale behoefte van de kinderen van € 1.836,- per maand en de niet betwiste draagkracht van de vrouw van € 452,- per maand. Het hof gaat er gelet op het vorenstaande van uit dat de rechter-commissaris met inachtneming daarvan tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is van een klemmend tekort in de financiële positie van de ouders gezamenlijk. Anders dan de vrouw stelt, is de rechter-commissaris bij uitsluiting de rechter die dient te beoordelen of sprake is van een klemmend tekort. Aan een oordeel van een rechter in een alimentatieprocedure (waarvan overigens anders dan de vrouw stelt in de tussenbeschikking geen sprake was) is de rechter-commissaris bij de vaststelling van het vtlb niet gebonden.
2.8
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige, gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen. Dit kan anders zijn, indien het vtlb door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald.
Het hof is, met inachtneming van het beoordelingskader zoals omschreven in de tussenbeschikking van 13 oktober 2020, van oordeel dat in de onderhavige procedure geen aanleiding bestaat om af te wijken van de hiervoor genoemde hoofdregel. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de rechter-commissaris bij de berekening van het vtlb geen rekening heeft gehouden met de onderhoudsbijdragen die de man moet voldoen.
2.9
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de man voor wat betreft het ontstaan van de schulden ten aanzien waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) is uitgesproken ernstige verwijten kunnen worden gemaakt, overweegt het hof dat de rechtbank bij de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man al een oordeel heeft gegeven over het ontstaan van de schulden. Het is niet aan het hof om dat oordeel in het kader van deze procedure te toetsen.
2.1
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de door de man te betalen onderhoudsbijdragen met ingang van 5 november 2019 voor de duur van de schuldsaneringsregeling op nihil dienen te worden gesteld. Voor zover het wijzigingsverzoek van de man ook betrekking heeft op de periode waarin de schuldsaneringsregeling niet langer van toepassing is, wijst het hof dat verzoek af, nu het hof geen aanknopingspunten heeft om de financiële situatie van partijen in die periode te beoordelen.
2.11
De man heeft verzocht de onderhoudsbijdragen reeds per 21 mei 2019 op nihil te stellen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof echter gebleken dat de man eerst schuldhulpverlening in het vrijwillig kader heeft gehad bij [B] . Hoewel in het dossier onder meer een brief van 23 januari 2019 zit van [B] aan de vrouw, waarin zij wordt verzocht om akkoord te gaan met nihilstelling, en een brief van [B] aan de man van 5 februari 2019, waarin staat dat van hem wordt verwacht dat hij nihilstelling verzoekt, blijkt uit de als productie 6 bij het inleidend verzoekschrift overgelegde berekening van het vtlb binnen die vrijwillige schuldhulpverlening dat in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 rekening is gehouden met een bedrag van € 1.000,- per maand voor de alimentatieverplichtingen van de man. Tegen die achtergrond heeft de man zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht had om de onderhoudsbijdragen in de periode van 21 mei 2019 tot 5 november 2019 te voldoen, onvoldoende onderbouwd. Voor een nihilstelling van de onderhoudsbijdragen van de man in de periode van 21 mei 2019 tot 5 november 2019 bestaat daarom naar het oordeel van het hof dan ook geen aanleiding.
Geen terugbetalingsverplichting
2.12
De vrouw verzoekt het hof geen terugbetalingsverplichting vast te stellen voor het geval de man wel enig bedrag zal hebben voldaan, omdat de bedragen ten titel van kinder- en partneralimentatie geacht worden te zijn verbruikt. De vrouw stelt geen financiële middelen te hebben om enig bedrag aan de man te restitueren.
2.13
De rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum, zal steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard (vgl. onder meer Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:871).
2.14
Het hof is van oordeel dat voor zover de vrouw als gevolg van deze beschikking te veel kinder- en partneralimentatie heeft ontvangen, zij dit niet aan de man hoeft terug te betalen, nu de vrouw onbetwist heeft gesteld dat zij daarvoor over onvoldoende financiële middelen beschikt. Ook gelet op de overige feiten en omstandigheden van het geval, waaronder haar aansprakelijkheid voor de schuld aan [C] , kan dit in redelijkheid niet van haar worden verlangd.
De proceskosten
2.15
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties. Het hof ziet daarvoor gelet op de aard van de procedure geen aanleiding en zal de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren.
2.16
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
4 december 2019;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
25 januari 2017 voor zover de afspraken die partijen in het door hen op 10 oktober 2016 ondertekende ouderschapsplan en (echtscheidings)convenant hebben gemaakt over de kinder- en partneralimentatie in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder] , [D] , [E] en [F] , en de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, met ingang van 5 november 2019 op nihil worden gesteld voor de duur van de schuldsaneringsregeling;
bepaalt dat op de vrouw geen terugbetalingsverplichting rust voor zover zij als gevolg van deze beschikking te veel kinder- en partneralimentatie heeft ontvangen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
4 december 2019 voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 11 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.