ECLI:NL:GHARL:2021:1237

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
19/01237
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwaardering van een verstrekte geldlening in de vennootschapsbelasting en de beoordeling van onzakelijk debiteurenrisico

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwaardering van een verstrekte geldlening door [X] B.V. aan mevrouw [B]. De zaak betreft de vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2016, waarin belanghebbende een verlies van € 911.977 aangaf en een vordering op [B] van € 971.280 ten laste van de winst wilde afwaarderen tot nihil. De Inspecteur heeft deze afwaardering niet geaccepteerd, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Gelderland, dat ongegrond werd verklaard. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de lening I en de terugbetalingscapaciteit van [B] beoordeeld. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op balansdatum een reëel risico bestond dat lening I niet terugbetaald zou worden. De gegevens over de financiële situatie van [B] waren onvoldoende om een afwaardering te rechtvaardigen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01237
uitspraakdatum: 9 februari 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2019, nummer AWB 19/1314, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is op 1 april 1998 opgericht. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is mr. drs. [A] (hierna: [A] ).
2.2.
Op 12 juli 2006 heeft mevrouw [B] (hierna: [B] ) in privé een schuldbekentis ondertekend waarin zij verklaart een bedrag van € 700.000 te leen te hebben ontvangen van belanghebbende (hierna: lening I), onder de navolgende bepalingen:
“1. Over een gedeelte van de hoofdsom, groot driehonderd vijfenzeventig duizend euro (€ 375.000,00) of het restant daarvan is door de schuldenaar met ingang van 10 februari 2006 een rente verschuldigd van vier procent (4,00%) per jaar, te voldoen gelijk met de terugbetaling van de hoofdsom.
Over een gedeelte van de hoofdsom, groot driehonderd vijfentwintig duizend euro (€ 325.000,00) of het restant daarvan is door de schuldenaar met ingang van heden een rente verschuldigd van vier procent (4,00%) per jaar, te voldoen gelijk met de terugbetaling van de hoofdsom.
2. De hoofdsom dient te worden terugbetaald uiterlijk op 31 december 2007. Gehele of gedeeltelijke vervroegde aflossing is toegestaan, zonder dat boeterente is verschuldigd. Gedeeltelijke vervroegde aflossing dient te geschieden in ronde bedragen van éénduizend euro (€ 1.000,00) of een veelvoud daarvan.
3. De hoofdsom of het restant daarvan is te allen tijde direct opeisbaar, zonder voorafgaande waarschuwing of ingebrekestelling, wanneer de schuldenaar surséance van betaling aanvraagt, in staat van faillissement wordt verklaard, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op hem van toepassing wordt verklaard, zijn goederen geheel of gedeeltelijk in beslag worden genomen, wanneer hij overlijdt of emigreert, wanneer enige gemeenschap van goederen, waarin hij is gehuwd, mocht worden ontbonden, indien hij boedelafstand doet en in het algemeen bij overtreding of niet nakoming van enige verplichting jegens de schuldeiser.
4. De uit deze schuldbekentenis voortvloeiende verbintenissen zijn ondeelbaar.
5. Alle betalingen moeten geschieden op de wijze als de schuldeiser zal wensen, zonder korting of compensatie.
6. De schuldenaar is niet verplicht zekerheid te stellen.
7. Alle kosten welke de schuldeiser naar zijn oordeel moet maken tot uitoefening van zijn rechten en alle verdere kosten waartoe deze geldlening aanleiding mocht geven, zijn voor rekening van de schuldenaar.”
2.3.
Op 20 juli 2007 heeft [B] , handelend onder de naam “ [C] ”, een schuldbekentenis ondertekend waarin zij verklaart een bedrag van € 600.000 te leen te hebben ontvangen van belanghebbende (hierna: lening II), onder de navolgende bepalingen:
Over de hoofdsom of het restant daarvan is een rente verschuldigd van zes procent (6,00%) per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen vóór of op de eerste van iedere maand, voor het eerst vóór of op 1 augustus 2007 over het sedert heden verstreken tijdvak.
De hoofdsom dient te worden terugbetaald uiterlijk op 31 december 2008. Gehele of gedeeltelijke vervroegde aflossing is toegestaan, zonder dat boeterente is verschuldigd. Gedeeltelijke vervroegde aflossing dient te geschieden in ronde bedragen van éénduizend euro (€ 1.000,00) of een veelvoud daarvan.
De hoofdsom of het restant daarvan is te allen tijde direct opeisbaar, zonder voorafgaande waarschuwing of ingebrekestelling, wanneer de schuldenaar surséance van betaling aanvraagt, in staat van faillissement wordt verklaard, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op haar van toepassing wordt verklaard, haar goederen geheel of gedeeltelijk in beslag worden genomen, wanneer zij overlijdt of emigreert, wanneer enige gemeenschap van goederen, waarin zij is gehuwd, mocht worden ontbonden, indien zij boedelafstand doet en in het algemeen bij overtreding of niet nakoming van enige verplichting jegens de schuldeiser.
De uit deze schuldbekentenis voortvloeiende verbintenissen zijn ondeelbaar.
Alle betalingen moeten geschieden op de wijze als de schuldeiser zal wensen, zonder korting of compensatie.
De schuldenaar is op eerste verzoek van de schuldeiser verplicht zekerheid te stellen.
Alle kosten welke de schuldeiser naar zijn oordeel moet maken tot uitoefening van zijn rechten en alle verdere kosten waartoe deze geldlening aanleiding mocht geven, alsmede de kosten dezer akte, zijn voor rekening van de schuldenaar.
2.4.
[B] heeft lening I niet uiterlijk 31 december 2007 noch op een later moment terugbetaald. De rente is jaarlijks bijgeschreven. Vanaf 2013 wordt rente berekend over de bijgeschreven rente. Belanghebbende heeft geen invorderingsmaatregelen getroffen. Volgens een overzicht van belanghebbende is de vordering op [B] uit hoofde van lening I per 31 december 2015 opgelopen tot € 971.280 (hoofdsom € 700.000 plus € 271.280 aan bijgeschreven rente).
2.5.
Per 31 december 2015 is volgens het hiervoor genoemde overzicht van belanghebbende de vordering op [B] uit hoofde van lening II opgelopen tot € 721.633.
2.6.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 aangifte Vpb gedaan van een verlies van € 911.977. Lening I is hierin met een bedrag van € 971.280 ten laste van de winst afgewaardeerd tot nihil. Ter zake van lening II is geen afwaardering in aanmerking genomen.
2.7.
Bij het vaststellen van de aanslag Vpb voor het jaar 2016 heeft de Inspecteur de afwaardering niet geaccepteerd en de belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) vastgesteld op € 59.303. Daarbij is € 1.109 aan belastingrente in rekening gebracht.
2.8.
Het hiertegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard.
2.9.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de vordering uit hoofde van lening I oninbaar is geworden. De Rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat belanghebbende bij herhaling heeft gesteld dat zij nog steeds de verwachting heeft dat de lening na verkoop van onroerend goed, op de lange termijn zal worden afgelost. Verweerder heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat lening I op de balansdatum niet op een lagere dan de nominale waarde kan worden gesteld, aldus de Rechtbank.

3.Geschil

In geschil is of Lening I ten laste van de winst van het jaar 2016 kan worden afgewaardeerd tot nihil. Het geschil spitst zich toe op de vragen of in 2016 aanleiding bestaat voor een afwaardering van lening I en zo ja, of sprake is van een lening met een onzakelijk debiteurenrisico (onzakelijke lening) op grond waarvan een afwaardering niet ten laste van de winst kan worden gebracht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Goedkoopmansgebruik brengt mee dat de bepaling van de waarde van activa en passiva op balansdatum geschiedt naar de feiten en omstandigheden, zoals die zich op dat tijdstip voordeden. Voor de vraag, welke die feiten en omstandigheden zijn geweest, dient de belastingplichtige zich te richten naar de gegevens hieromtrent welke hem ten tijde van het opmaken van de balans ten dienste staan, ook al zijn zij hem eerst na balansdatum bekend geworden (zie Hoge Raad 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2980).
4.2.
Volgens goedkoopmansgebruik moet een vordering worden afgewaardeerd wanneer er een reëel risico is dat de vordering niet of voor een deel niet zal worden terugbetaald. Belanghebbende, die ter zake van lening I een afwaardering ten laste van haar winst wil brengen, draagt hiervoor de bewijslast.
4.3.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, is belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat op balansdatum 31 december 2016 sprake was van een reëel risico dat lening I niet (volledig) zou worden terugbetaald door [B] . Nog los van het antwoord op de vraag of belanghebbende bij het opmaken van haar balans over 2016 al kon beschikken over de in hoger beroep ingebrachte gegevens omtrent de inkomens- en vermogenspositie van [B] betreffende het jaar 2016, is het Hof van oordeel dat hieruit niet zonder meer volgt dat sprake is van een reëel risico als hiervoor bedoeld. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat uit die gegevens naar voren komt dat [B] een tweetal apotheken exploiteert, te weten [C] (in de vorm van een eenmanszaak) en [D] apotheek (in de vorm van een besloten vennootschap). De beide apotheken hebben volgens de opstelling van belanghebbende in het jaar 2016 een dusdanige omzet gegenereerd, dat te verwachten valt dat in de beide apotheken een aanzienlijke goodwill schuil gaat (volgens belanghebbende bedraagt die 50% van de omzet), ook al is dat wellicht - door de geschetste marktontwikkelingen - veel lager dan voorheen gebruikelijk was in de branche. Volgens mededeling van de Inspecteur bedraagt het eigen vermogen van [D] apotheek in 2016, los van stille reserves en goodwill, € 374.982. Daarnaast beschikt [B] in 2016, zo volgt uit belanghebbendes betoog, zowel in privé (box 3) als in haar onderneming(en) over onroerend goed. Onduidelijk is gebleven of en in hoeverre hierin stille reserves schuilgaan die door [B] (uiteindelijk) ter aflossing van lening I zouden kunnen worden aangewend. De door belanghebbende ingebrachte gegevens bieden daarmee onvoldoende inzicht in de werkelijke inkomens- en vermogenspositie van [B] , en daarmee in haar terugbetalingspotentieel. Gelet hierop staat goedkoopmansgebruik niet toe dat lening I in 2016 ten laste van de winst wordt afgewaardeerd tot nihil.
4.4.
Bij dit alles merkt het Hof nog op dat belanghebbende voor het eerst ter zitting in hoger beroep het standpunt heeft ingenomen dat zij niet langer de verwachting heeft dat [B] lening I zal terugbetalen. Tot dat moment heeft zij bij herhaling gesteld dat de verwachting bestond dat lening I zou worden terugbetaald ‘bij verkoop van de apotheek (pand + praktijk + goodwill)’. Kennelijk was dat ook de verwachting bij het opmaken van de balans over 2016. Dit sluit echter niet uit die verwachting moet worden bijgesteld bij het opmaken van de balans over een later jaar, in welk geval opnieuw dient te worden bezien of aanleiding bestaat voor een afwaardering van lening I en zo ja, of die ten laste van de winst kan worden gebracht.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep slaagt ook in zoverre niet.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 februari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.