ECLI:NL:GHARL:2021:11969

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
200.289.507/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum nihilstelling partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de nihilstelling van de partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de partneralimentatie per 19 maart 2020 op nihil te stellen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, hiertegen geen verweer had gevoerd. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 3 november 2020 de partneralimentatie met ingang van 17 juli 2020 op nihil gesteld. Het hof heeft de ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie vastgesteld op 12 juni 2020, waarbij het hof overwoog dat de vrouw vanaf deze datum redelijkerwijs rekening had moeten houden met een wijziging van de alimentatie. Het hof benadrukte dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het bepalen van de ingangsdatum en dat de vrouw in eerste aanleg geen verweer had gevoerd, maar dit niet betekende dat de rechter verplicht was om het verzoek van de man te honoreren. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum van de nihilstelling, en dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.507/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 200016)
beschikking van 23 december 2021
inzake
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. E. van Bommel te Appingedam,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. D.M. Leutenegger te Bolsward.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 3 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 2 februari 2021;
- het verweerschrift met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. In verband met de coronamaatregelen heeft één van de raadsheren, te weten mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, via beeldbellen deelgenomen aan de zitting.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 9 oktober 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij beschikking van 15 augustus 2017 is, met wijziging van de beschikking van 9 oktober 2014, door de rechtbank Rotterdam bepaald dat de man aan de vrouw per 1 februari 2017 dient te voldoen als uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) een bedrag van € 473,- per maand.
3.3
De man heeft de rechtbank Noord-Nederland, bij verzoekschrift van 17 juli 2020, kort gezegd, verzocht de beschikking van 15 augustus 2017 te wijzigen met dien verstande dat de door de man te betalen partneralimentatie per 19 maart 2020 op nihil wordt gesteld. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van
15 augustus 2017, de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van
17 juli 2020 bepaald op nihil.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de ingangsdatum. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en het door de man gedane verzoek toe te wijzen met dien verstande dat de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw per 19 maart 2020, althans per een door het hof te bepalen ingangsdatum, op nihil wordt gesteld, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof te bepalen dat de grief van de man ongegrond wordt verklaard, dan wel wordt afgewezen en dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie. De nihilstelling als zodanig is niet in geschil.
5.2
Het hof overweegt dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het bepalen van de ingangsdatum (artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek). Verschillende momenten liggen daarbij voor de hand, zoals bijvoorbeeld het moment waarop de gewijzigde omstandigheid zich voordoet, de dag van indiening van het verzoekschrift of de dag van de uitspraak van de rechter. De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden behoedzaam gebruik te maken. Doorgaans wordt gekozen voor de dag van indiening van het verzoekschrift, omdat vanaf dat moment voor alle betrokkenen duidelijk is dat rekening dient te worden gehouden met een mogelijke wijziging van de hoogte of duur van de alimentatie.
5.3
Het hof stelt voorop dat het feit dat de vrouw in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd tegen de (ingangsdatum van de) nihilstelling, niet zonder meer betekent dat de rechter gehouden is om alle verzoeken van de man te volgen. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter, zo nodig ambtshalve, de gevolgen van zijn beslissing in ogenschouw te nemen en te wegen in verband met een eventuele terugbetalingsverplichting. De rechtbank is dus niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden, zoals de man stelt.
Het hof merkt daarbij op dat de vrouw inmiddels in hoger beroep verweer heeft gevoerd tegen de door de man verzochte ingangsdatum van de nihilstelling en dat het hoger beroep er mede toe dient eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te herstellen.
5.4
Het hof zal de ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie bepalen op 12 juni 2020. Vast staat dat de man met ingang van 19 maart 2020 een AOW-uitkering ontvangt en dat zijn inkomen sindsdien is gedaald. De vrouw is hierover voor het eerst bij brief van de advocaat van de man van 12 juni 2020 geïnformeerd, waarbij is meegedeeld dat de partneralimentatie per 19 maart 2020 op nihil dient te worden gesteld. Het hof is van oordeel dat de vrouw er in ieder geval vanaf 12 juni 2020 redelijkerwijs rekening mee heeft kunnen en moeten houden dat de man niet langer aan zijn onderhoudsverplichtingen kon voldoen en dat de te betalen partneralimentatie mogelijk gewijzigd zou worden. Aan de stelling van de man dat hij de vrouw al in november 2019 heeft geïnformeerd, door middel van twee e-mailberichten aan de toenmalige advocaat van de vrouw, zodat zij vanaf dat moment rekening had kunnen houden met een wijziging van de partneralimentatie, gaat het hof voorbij. De reden daarvoor is dat de vrouw als reactie daarop (bij e-mailbericht van
8 november 2019 aan haar toenmalige advocaat) heeft laten weten niet akkoord te gaan met vermindering van de geldende partneralimentatie. Volgens de vrouw kon uit de door de man verstrekte gegevens niet worden afgeleid dat hij niet langer in staat was om de vastgestelde partneralimentatie te betalen. Bovendien zagen de inkomensgegevens specifiek op de
WIA-uitkering van de man en is geen melding gemaakt van een (toekomstige)
AOW-uitkering, terwijl juist de AOW-uitkering ten grondslag is gelegd aan zijn (wijzigings)verzoek tot nihilstelling van 17 juli 2020. Het hof neemt verder bij zijn beslissing om de nihilstelling niet met ingang van een eerdere datum te wijzigen in aanmerking dat het op de weg van de man had gelegen om hiertoe eerder een wijzigingsverzoek bij de rechtbank in te dienen. Bij zijn beslissing om de ingangsdatum ruim een maand eerder te bepalen dan de rechtbank en op 12 juni 2020 vast te stellen heeft het hof er rekening mee gehouden dat dit geen verplichting voor de vrouw meebrengt tot terugbetaling van wat de man aan partneralimentatie tot op heden heeft betaald. Niet in geschil is immers dat (in elk geval) vanaf maart 2020 geen partneralimentatie meer door de man is betaald.

6.De slotsom

6.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de ingangsdatum van de nihilstelling, zal vernietigen, en de ingangsdatum voor deze nihilstelling zal vaststellen op 12 juni 2020.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, gelet op de aard van de procedure, compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 3 november 2020, voor zover deze ziet op de ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de bij voormelde bestreden beschikking vastgestelde ingangsdatum en bepaalt deze op 12 juni 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.