ECLI:NL:GHARL:2021:11964

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
200.297.767/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen en contactherstel tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel te vernietigen, voor zover deze de ondertoezichtstelling van de kinderen [de minderjarige3] en [de minderjarige4] verlengde. De GI, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, verzocht het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak is ontstaan na een eerdere ondertoezichtstelling die was ingesteld vanwege zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn in 2016 gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. De moeder heeft samen met haar huidige partner gezorgd voor de kinderen, terwijl de vader sinds begin 2020 geen contact meer heeft gehad met hen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn voor de verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat de GI onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat contactherstel tussen de vader en de kinderen nog mogelijk is. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor de periode tot heden, maar de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de toekomst afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die duidelijk hebben aangegeven geen omgang met hun vader te willen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.767/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 266957)
beschikking van 21 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van der Burg te Zwolle,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 2 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 juli 2021;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 10 augustus 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 27 augustus 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 11 november 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Ter zitting heeft mr. Van der Burg mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2013.
De moeder en de vader zijn in 2016 gescheiden. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.2
De moeder woont samen met haar huidige partner. De vader is getrouwd met zijn huidige partner.
3.3
In 2016 zijn de ouders een ouderschapsplan overeengekomen waarin onder meer is afgesproken dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en dat de kinderen om de week een weekend bij de vader verblijven, alsmede de helft van de zomervakantie en de feestdagen. Over doordeweekse dagen maken de ouders in onderling overleg afspraken.
3.4
In april 2018 heeft de moeder de rechtbank verzocht de bij het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat de kinderen één zaterdag per maand bij de vader zijn van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de vader haalt en brengt. Tijdens de mondelinge behandeling van dit verzoek bij de rechtbank in juli 2018 zijn de ouders overeengekomen dat zij het traject Ouderschap na Scheiden (het ONS-traject) bij [naam3] gaan volgen. In 2019 is dit traject zonder positief resultaat afgesloten.
3.5
Bij beschikking van 24 juli 2020 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden. Door de raad was een ondertoezichtstelling verzocht voor de duur van een jaar, maar de beslissing op het verzoek voor de resterende zes maanden is aangehouden in afwachting van nadere informatie van de raad. Deze beschikking is door dit hof bij beschikking van 9 februari 2021 bekrachtigd.
3.6
Bij beschikking van 21 januari 2021 is het resterende deel van het verzoek van de raad voor de jongste drie kinderen ( [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ) toegewezen. De ondertoezichtstelling voor deze kinderen is verlengd tot 24 juli 2021. Het verzoek van de raad met betrekking tot het oudste kind, [de minderjarige1] , is afgewezen. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is per 24 januari 2021 geëindigd.
3.7
Bij de bestreden beschikking van 2 juli 2021 heeft de kinderrechter:
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] verlengd met ingang van 24 juli 2021 tot 24 januari 2022;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] afgewezen;
- het met betrekking tot [de minderjarige3] en [de minderjarige4] meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief ziet (zo begrijpt het hof) op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (zo begrijpt het hof) voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] is verlengd, en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI in zoverre af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof (zo leest het hof) de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Aan het hof ligt allereerst de vraag voor of er ten tijde van de bestreden beschikking sprake was gronden die een verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] rechtvaardigden. Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof - na eigen onderzoek - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking was voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Op dat moment was een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de mogelijkheden van contactherstel tussen de vader en [de minderjarige3] en [de minderjarige4] verder te onderzoeken en om hulpverlening via [naam4] voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in te zetten. Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter terecht overwogen dat in de zes maanden na de bestreden beschikking concreet zou moeten blijken of de ondertoezichtstelling toegevoegde waarde heeft.
5.3
Vervolgens ligt ter beoordeling aan het hof de vraag voor of een ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] op dit moment nog nodig is. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
5.4
De GI heeft verklaard dat er geen zorgen zijn over de opvoeding en de verzorging van de kinderen bij de moeder. De grootste zorg is dat er sinds begin 2020 geen contact is tussen de vader en de kinderen. Volgens de GI is er sprake van een zogeheten omgangsondertoezichtstelling. De GI heeft echter ook aangegeven dat het, gelet op de weerstand van de kinderen, op dit moment geen zin heeft om een omgangsregeling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] met hun vader af te dwingen. De ingezette hulpverlening van “ [naam5] ” ( [naam3] ) om de belevingswereld van de kinderen in beeld te brengen, is beëindigd omdat de kinderen niet wilden praten en de hulpverlening niet verder kwam met de kinderen. De GI heeft de kinderen aangemeld bij [naam4] om te onderzoeken wat ten grondslag ligt aan de weerstand van de kinderen jegens hun vader. Dit onderzoek zal tijd nodig hebben en pas daarna kan overwogen worden of het hervatten van de zorgregeling tegemoet komt aan de belangen van de kinderen.
Daarbij komt dat de vader bij de GI heeft aangegeven dat hij inziet dat omgang op dit moment niet mogelijk is en dat het nog een lange weg zal zijn. De GI heeft verklaard dat de vader moegestreden is, dat hij veel verdriet heeft van de situatie, dat hij heeft besloten om te wachten tot de kinderen 18 jaar zijn en hoopt dat de kinderen dan contact met hem zullen zoeken. De GI heeft voor de zomervakantie voor het laatst contact gehad met de vader. De vader heeft noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gebruik gemaakt van de gegeven mogelijkheid om schriftelijk en/of mondeling zijn standpunt nader toe te lichten. De vader heeft bovendien begin 2021 zijn verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling ingetrokken en aangegeven dat hij genoegen neemt met informatie en foto’s van de kinderen.
5.5
Het hof neemt met betrekking tot het gestelde doel van contactherstel tussen de vader en [de minderjarige3] en [de minderjarige4] verder in aanmerking dat dit ook een doel was in het kader van de ondertoezichtstelling van de andere twee kinderen van de ouders, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De ondertoezichtstelling van deze kinderen is al eerder beëindigd zonder dat dit doel is bereikt, mede omdat de kinderen standvastig waren in hun mening dat zij geen omgang met de vader willen. Er zou in dit geval derhalve een complexe situatie ontstaan wanneer voor twee van de vier kinderen binnen hetzelfde gezin nog wel gestreefd wordt naar contactherstel. Het hof acht deze situatie niet in het belang van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .
5.6
Ter zitting is besproken wat gelet op de huidige stand van zaken de toegevoegde waarde van een ondertoezichtstelling is. De GI heeft aangegeven dat zij twijfelt of zij nog iets kan doen: er zijn een aantal verschillende hulpverleningstrajecten geprobeerd, maar niets is van de grond gekomen of met positief resultaat afgerond. Het hof sluit zich aan bij deze visie en acht daarbij ook van belang dat de moeder zelf ook hulp heeft gezocht in het vrijwillig kader, onder andere bij [naam6] en [naam3] , en openstaat voor hulp, in ieder geval voor haar kinderen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de moeder in het vrijwillig kader geen hulp zal inschakelen en/of voortzetten.
5.7
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de GI onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat contactherstel tussen de vader en de kinderen en/of benodigde hulpverlening nog een gegronde reden is voor voortzetting van de ondertoezichtstelling. Naar het oordeel van het hof is er op dit moment dan ook geen sprake meer van een dusdanige ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] dat voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Ook overigens is het hof niet gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] op dit moment nog langer kunnen rechtvaardigen. Het hof zal dan ook het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] afwijzen voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 2 juli 2021, voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt die beschikking voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zich uitstrekt over de periode vanaf heden en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.A. Vermeulen en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 21 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.