ECLI:NL:GHARL:2021:1190
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang en ontvankelijkheid van de advocaat-generaal in het licht van recente wetswijzigingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2021 uitspraak gedaan over de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang op basis van artikel 577c (oud) van het Wetboek van Strafvordering. De veroordeelde had in 2017 een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen, waarbij hij verplicht was een geldbedrag van € 53.189,39 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Aangezien de veroordeelde niet aan deze verplichting voldeed, vorderde de advocaat-generaal op 21 september 2018 verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor een periode van 540 dagen.
De behandeling van de vordering heeft meerdere keren plaatsgevonden, waarbij de verdediging om aanhouding vroeg. Uiteindelijk is de vordering op 28 januari 2021 in raadkamer behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de advocaat-generaal gebaseerd was op een inmiddels vervallen wettelijke bepaling, aangezien artikel 577c Sv per 1 januari 2020 is komen te vervallen door de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. De Hoge Raad heeft in een arrest van 26 januari 2021 geoordeeld dat in dergelijke gevallen alleen nog gijzeling kan worden toegepast, en niet langer lijfsdwang.
Het hof heeft geconcludeerd dat de advocaat-generaal niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, en dat indien het openbaar ministerie gijzeling wenst toe te passen, het daarvoor een nieuwe vordering bij de rechtbank moet indienen. De beslissing van het hof is op 28 januari 2021 ter openbare zitting uitgesproken, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.