ECLI:NL:GHARL:2021:11840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
21-001042-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en drugsgebruik door bestuurder

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval op 11 maart 2019, waarbij twee inzittenden van een tegenligger om het leven zijn gekomen. De verdachte kwam met zijn auto op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terecht, wat leidde tot een frontale botsing. Het hof oordeelt dat de verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond, wat hem schuldig maakt aan de dood van de slachtoffers volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en het rijden onder invloed van GHB op 6 november 2020, waarbij hij een aanrijding met een bus veroorzaakte en de plaats van het ongeval verliet. De verdachte krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 30 maanden. Het hof heeft de strafoplegging gematigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand na het ongeval.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001042-21
Uitspraak d.d.: 27 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 februari 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
18-032348-20 en 18-324851-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen voor zover het betreft de bewezenverklaring. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof zal opleggen
een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen:
  • in de zaak met parketnummer 18-032348-20 ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd of ingehouden geweest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
  • in de zaak met parketnummer 18-324851-20 ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voor de duur van 6 maanden en ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde eveneens voor de duur van 6 maanden.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.C. Keuning, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank de verdachte ter zake van de in de zaak met parketnummer 18-032348-20 onder
1. primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, alsmede ter zake van de in de zaak met parketnummer 18-324851-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van
drie jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Ten aanzien van het in zaak met parketnummer 18-032348-20 heeft de rechtbank de verdachte
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd of ingehouden geweest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-032348-20:
1. primair
dat hij op of omstreeks 11 maart 2019, in de gemeente [gemeente] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provinciale weg N34, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links te rijden of te manoeuvreren, althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig al dan niet gedeeltelijk is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook, waardoor op die rijstrook een (frontale botsing is ontstaan met een motorvoertuig (merk: VW type: Caddy), ten gevolge waarvan beide inzittenden van dat motorvoertuig (VW Caddy), genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , werd(en) gedood;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 11 maart 2019, in de gemeente [gemeente] , als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Provinciale weg N34, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links is gereden of gemanoeuvreerd, althans niet voldoende rechts heeft gehouden, zodanig dat verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig al dan niet gedeeltelijk is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e) rijstrook tegemoetkomend motorrijtuig het door verdachte bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, en/of vervolgens een frontale botsing tussen beide voertuigen ontstond, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2019, in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,05 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 18-324851-20 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 6 november 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] een voertuig, te weten een auto (gekentekend [kenteken] ) heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 49 milliliter per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] , althans in Nederland op/aan de [adres] (N372), op of omstreeks 6 november 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten Qbuzz) letsel en/of schade was toegebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging zaak met parketnummer 18-032348-20 onder 1

Verdachte wordt primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) verweten, subsidiair overtreding van artikel 5 WVW 1994.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994. Verdachte heeft een kort moment van afwezigheid gehad, waardoor hij een kort moment ook geen bestuurder was. Voorts heeft de raadsman bepleit dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 subsidiair moet worden vrijgesproken, nu de verdachte geen enkel verwijt treft. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij niet bewust op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Van de toedracht van het ongeval en van het ongeval zelf weet hij zich niets meer te herinneren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat op 11 maart 2019 in de gemeente [gemeente] , op de provinciale weg N34, omstreeks 10:14/10:15 uur een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waar twee voertuigen bij betrokken waren, te weten een witte personenauto Mazda CX5, bestuurd door de verdachte, en een grijze personenauto Volkswagen Caddy, bestuurd door [slachtoffer 1]
met daarin als passagier [slachtoffer 2] . De door de verdachte bestuurde personenauto behield niet zijn koers, overschreed de middenstreep en kwam op de weghelft bestemd voor het tegemoet komende verkeer. Uit de tegengestelde richting kwam de auto met daarin voornoemde slachtoffers aanrijden en er ontstond een frontale botsing. De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn ten gevolge van de botsing ter plaatse overleden.
Of aan de zijde van verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 aan deze aanrijding, hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in het algemeen aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is pas sprake bij een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, waarbij een tijdelijke onoplettendheid nog niet schuld hoeft op te leveren.
Provinciale (auto)wegen en zeker die waarvan de rijbanen voor elkaar tegemoetkomend verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden zijn wegen waarvan algemeen bekend is dat deze uit verkeerstechnisch oogpunt gevaarlijk zijn. Dergelijke wegen vergen daarom in de regel bijzondere oplettendheid/voorzichtigheid van de weggebruikers.
Uit het dossier volgt dat verdachte niet op zijn eigen weghelft is blijven rijden, maar in plaats daarvan geleidelijk met zijn auto naar links – over de twee onderbroken as-strepen met daartussen een groene baan – is gegaan, waardoor hij voor een aanzienlijk deel op de andere weghelft terecht is gekomen en daar frontaal gebotst is tegen de VW Caddy. De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] verklaren allen dat de auto van verdachte in een vloeiende, langzame beweging naar links op de andere weghelft is gereden. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren dat deze verkeersmanoeuvre zeker 2 tot 6 seconden in beslag heeft genomen.
Bij de in aanmerking te nemen omstandigheden van het geval acht het hof van belang dat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat verdachte tijdens het rijden kort voor het ongeval met zijn telefoon bezig is geweest op de datingsapplicatie Grindr en daarin berichten heeft ontvangen en verstuurd. Hiertoe overweegt het hof dat de verbalisant, die kort na het ongeval ter plaatse was, heeft geconstateerd dat direct naast verdachte op de bestuurdersstoel een mobiele telefoon lag. Tijdens het uitlezen van de telefoon is gebleken dat er tussen 10:01 uur en 10:04 uur berichten waren verzonden en ontvangen. Tevens is vastgesteld dat de datum en tijdinstelling van de telefoon niet overeenkwam met de daadwerkelijke datum en tijd, in die zin dat de daadwerkelijke tijd 11 minuten later was dan de weergegeven tijd op de telefoon. Hiervan uitgaande acht het hof het aannemelijk dat verdachte tussen 10:12 uur en 10:15 uur actief is geweest op zijn telefoon.
Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij niet bewust naar links heeft gestuurd en de getuigenverklaringen, is verdachte gedurende langere tijd dan een enkel kort moment onoplettend geweest. Een dergelijke gedraging op een weg als deze kan - onder de hierboven omschreven omstandigheden - in beginsel de gevolgtrekking dragen dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994 te wijten is. Dat kan anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, waaruit volgt dat van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 niet kan worden gesproken (vergelijk ook vergelijk ook ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
De raadsman van verdachte heeft in dit kader aangevoerd dat verdachte een kort moment van afwezigheid heeft gehad. Het hof verwerpt dit verweer. De enkele mogelijkheid van tijdelijk bewustzijnsverlies is niet voldoende om daadwerkelijk bewustzijnsverlies ook aannemelijk te achten. In het dossier bevinden zich geen medische verklaringen of andere aanwijzingen waaruit de aannemelijkheid van het door de raadsman geopperde bewustzijnsverlies blijkt. Evenmin aannemelijk is dat verdachte het bewustzijn voor het ongeval moet hebben verloren nu hij zich niets van de aanloop naar het ongeval kan herinneren. Integendeel: het hof sluit niet uit dat zowel het latere flauwvallen als het geheugenverlies hun oorzaak vinden in het ongeval.
Weliswaar kan schuld aan een ongeval ontbreken indien sprake was van een enkel moment van onoplettendheid, doch slechts dan indien het verkeersgedrag overigens overeenkomstig de geldende verkeersregels is geweest. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is daarvan geen sprake.
De hiervoor genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994, zodat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Het verweer van de raadsman dat geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-032348-20 onder 1 primair en
2 en in de zaak met parketnummer 18-324851-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-032348-20:
1.primair
hij op 11 maart 2019, in de gemeente [gemeente] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provinciale weg N34, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links te rijden, zodanig dat verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig, al dan niet gedeeltelijk, is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook, waardoor op die rijstrook een frontale botsing is ontstaan met een motorvoertuig (merk: VW type: Caddy), ten gevolge waarvan beide inzittenden van dat motorvoertuig (VW Caddy), genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , werden gedood;
2.
hij op 11 maart 2019, in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,05 gram van een materiaal zijnde amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Zaak met parketnummer 18-324851-20 (gevoegd):
1.
hij op 6 november 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] een voertuig, te weten een auto (gekentekend [kenteken] ) heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 49 milliliter per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] , op de [adres] (N372), op 6 november 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander te weten Qbuzz schade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-032348-20 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het in de zaak met parketnummer 18-032348-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-324851-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 18-324851-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 11 maart 2019 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt door met de door hem bestuurde auto op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden. Hierbij is een frontale botsing met een tegenligger ontstaan. De bestuurder van deze auto, [slachtoffer 1] , en zijn passagier, [slachtoffer 2] , zijn als gevolg van deze aanrijding overleden.
Met het overlijden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is de nabestaanden onherstelbaar leed berokkend.
Dit is ook naar voren gekomen in de schriftelijke verklaring van de echtgenote van het slachtoffer [slachtoffer 2] .
Daarnaast heeft verdachte zich op 11 maart 2019 schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Opiumwet doordat amfetamine in zijn auto is aangetroffen. De strafwaardigheid van overtredingen van de Opiumwet is in zijn algemeenheid gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van drugs voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Vervolgens heeft verdachte zich op 6 november 2020 als bestuurder, onder invloed van GHB, opnieuw schuldig gemaakt aan een verkeersongeval. Daarbij is verdachte tegen een bus van Qbuzz aangereden en vervolgens heeft hij het plaats van het ongeval verlaten. Door aldus te handelen heeft verdachte wederom een ernstig gevaar veroorzaakt voor de verkeersveiligheid.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof de indruk gewekt dat hij zwaar onder het gebeurde gebukt gaat. Naar aanleiding van het ongeval op 11 maart 2019, waarbij hij zelf ook ernstig gewond is geraakt, en de revalidatie na de ziekenhuisopname is hij nog niet volledig hersteld. Verdachte is sinds het ongeval minder mobiel en ervaart problemen met zijn korte termijn geheugen. Na het ongeval is verdachte, mede door schuldgevoel, in een depressie geraakt. Hij volgde een EMDR therapie, die volgens verdachte geen effect had, vooral ook omdat hij zich het ongeval niet kan herinneren.
Uit het reclasseringsrapport van 2 december 2021 blijkt dat verdachte in behandeling is gegaan bij Interspy. Verdachte is uiteindelijk gediagnosticeerd met een Borderline persoonlijkheidsstoornis, waarvoor hij is verwezen naar de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN) om toekomstig delict gedrag en daarmee de kans dat hij zichzelf en anderen opnieuw in gevaar brengt te verminderen. De verdachte is gemotiveerd om recidive te voorkomen. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij zich wil houden aan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden.
Het hof neemt bij de straftoemeting een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 november 2021 in aanmerking. Daaruit blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wegenverkeerswet. Wel heeft verdachte in 2017 een onherroepelijke strafbeschikking gekregen ter zake van het plegen van een drugsfeit.
Hoewel het uitgangspunt is, bij de bewezenverklaarde feiten zoals hier aan de orde, dat dergelijke feiten worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ziet het hof aanleiding, mede gelet op de persoon van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport een voorwaardelijk vrijheidsstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling en een drugsverbod daaraan verbonden. Verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en ziet ook de noodzaak in van een behandeling. Het hof acht, alles afwegende een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. De voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf moet voor verdachte een stok achter de deur zijn om aan zichzelf te werken en hem ervan te weerhouden om nog een keer de fout in te gaan. Daarnaast acht het hof, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, geboden.
Tot slot is het hof van oordeel dat, gelet op het bijzonder gevaarzettende verkeersgedrag van verdachte, aan verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van lange duur - te weten 30 maanden - dient te worden opgelegd. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte zijn rijbewijs al langere tijd kwijt is geweest vanwege een inhouding door het CBR. Dat een ontzegging van de rijbevoegdheid voor verdachte gelet op zijn onderneming ongemak met zich brengt, is in dit verband onvoldoende zwaarwegend.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Door de advocaat-generaal is naar voren gebracht dat de benadeelde partij in een slachtoffergesprek te kennen heeft gegeven dat haar vordering in hoger beroep niet wordt gehandhaafd. Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van deze vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-032348-20 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer
18-324851-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-032348-20 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 18-324851-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen veertien dagen na het ingaan van de proeftijd te melden bij de reclassering van het Leger des Heils op telefoonnummer 050-3144211. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met
de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen door de AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt
aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-032348-20 onder 1 primair, en in de zaak met parketnummer 18-324851-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 27 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.