ECLI:NL:GHARL:2021:1183

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
200.287.591
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van een appellant met psychische problemen en informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste instantie door de rechtbank Gelderland was uitgesproken. De rechtbank had op 15 april 2019 de schuldsaneringsregeling goedgekeurd en mr. M.C.C. Ording benoemd tot bewindvoerder. Echter, op 16 december 2020 heeft de rechtbank de regeling tussentijds beëindigd, omdat de appellant niet voldeed aan zijn informatieplicht en sollicitatieplicht, en nieuwe schulden had laten ontstaan.

De appellant is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om de schuldsaneringsregeling voort te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2021 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.C.W. Plaat, zijn standpunt toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in januari 2020 zonder toestemming naar Marokko was gereisd, waar hij in het huwelijk trad, en dat hij zijn bewindvoerder hierover niet had geïnformeerd. Daarnaast heeft hij zijn verplichtingen om te solliciteren niet nagekomen en heeft hij nieuwe schulden laten ontstaan door het niet ontvangen van zijn uitkering.

Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van de appellant dermate ernstig zijn dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. De appellant heeft niet aangetoond dat hij in staat is om zijn verplichtingen na te komen, en zijn psychische problemen zijn niet voldoende als excuus voor zijn gedrag. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.287.591
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/19/189 R)
arrest van 8 februari 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. C.C.W. Plaat.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 15 april 2019 is, op verzoek van [appellant] , de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken en is mr. M.C.C. Ording benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 16 december 2020 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, zonder dat aan [appellant] de schone lei wordt verleend. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 24 december 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 16 december 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, zijn schuldsaneringsregeling voort te zetten met een door het hof als juist te achten verlenging van die regeling.
2.2
Na indiening van het verzoekschrift heeft het hof van de bewindvoerder twee brieven met bijlagen van 15 januari 2021 en van 22 januari 2021 ontvangen en van mr. Plaat op
21 januari 2021 een aantal met een V6-formulier meegezonden stukken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2021 plaatsgevonden. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Plaat. Ook is verschenen mevrouw [B] , coach Wijkteam [C] . De bewindvoerder is op haar verzoek gehoord via een Skypeverbinding.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Plaat een e-mail van mevrouw [B] aan hem met als bijlage een e-mail van 29 januari 2021 van de heer [D] van de gemeente Arnhem (betreffende het re-integratietraject van [appellant] bij [E] ) overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] :
(i.) niet heeft voldaan aan de informatieplicht door in januari 2020 zonder voorafgaand bericht voor een lange periode naar Marokko te vertrekken, daar in het huwelijk te treden, en door de bewindvoerder kort voor een voorgenomen vertrek naar Marokko in oktober 2020 te informeren en vervolgens het ontbreken van toestemming te negeren en vragen van de bewindvoerder onbeantwoord te laten,
(ii.) sinds september 2020 niet heeft voldaan aan de sollicitatieplicht en niet heeft meegewerkt aan een re-integratietraject van de gemeente en
(iii.) bovenmatige nieuwe schulden (ongeveer € 1.000) heeft laten ontstaan doordat de gemeente zijn uitkering ingevolge de Participatiewet over december 2020 met 100% heeft gekort in verband met zijn verblijf in Marokko en vanwege de niet nagekomen verplichting om op 5 oktober 2020 een re-integratietraject te starten.
3.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] gedurende de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling de bewindvoerder onvoldoende (actief) heeft geïnformeerd over zaken waarvan hij wist (of moest weten), dat deze voor een goed verloop van de regeling van belang waren. Het gaat hierbij in het bijzonder om de reizen die [appellant] naar zijn geboorteland Marokko heeft gemaakt.
Wat betreft zijn eerste reis in januari 2020 wordt [appellant] verweten dat hij de bewindvoerder hierover helemaal niets heeft verteld en ook niet om de vereiste toestemming daarvoor heeft gevraagd. Dat geldt ook voor het huwelijk dat [appellant] tijdens dat verblijf heeft gesloten. De bewindvoerder heeft onweersproken verklaard dat zij hier bij toeval achter is gekomen.
heeft op de zitting bij het hof verklaard dat hij geregeld een bedrag € 70 à € 80 per maand overmaakt naar zijn nog in Marokko (bij haar ouders) wonende echtgenote. Ook over de financiële gevolgen van dit huwelijk heeft [appellant] niet overlegd met de bewindvoerder.
3.3
Tegen deze achtergrond valt het [appellant] in ernstige mate aan te rekenen dat hij begin oktober 2020 weer zonder toestemming van de rechter-commissaris voor een periode van ruim een maand naar Marokko is afgereisd. Hoewel [appellant] deze (door een wens tot renovatie van zijn gebit ingegeven) reis wel van te voren bij de bewindvoerder heeft gemeld, is hij na de laatste mail van de bewindvoerder op 2 oktober 2020 (waarin hem werd meegedeeld dat hij geen toestemming heeft om naar het buitenland te gaan), toch naar Marokko vertrokken.
Dat volgens [appellant] zijn familie alle kosten (circa € 700) voor de gebitsbehandeling voor hem heeft betaald, maakt dit verwijt niet lichter, zeker niet nu bij gebrek aan andersluidende stellingen van [appellant] aangenomen moet worden dat de overige kosten van de reis wel door [appellant] zelf zijn betaald.
3.4
Deze door [appellant] gemaakte keuze is niet zonder gevolgen gebleven. Naast een korting van zeven dagen op zijn uitkering over november 2020, heeft de gemeente hem over december 2020 geen uitkering toegekend, waardoor hij die maand zijn vaste lasten (huur, gas en elektra, zorgverzekering) van circa € 1.000 niet kon betalen.
Ook het hof gaat er vanuit dat [appellant] voor dat bedrag nieuwe schulden heeft laten ontstaan, die gelet op zijn financiële positie bovenmatig zijn. Omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de gemeente zal terugkomen van haar genomen besluit, rekent het hof [appellant] deze schulden ook aan. Daarbij is van belang dat [appellant] geen reëel plan in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij deze schulden nog tijdens de duur van zijn schuldsaneringsregeling zal kunnen inlopen.
3.5
Nog daargelaten dat [appellant] vanaf september 2020 (toen de aan hem verleende ontheffing afliep) zonder overtuigende argumenten aan te voeren niet heeft voldaan aan de verplichting om vier keer per maand te solliciteren naar betaald werk en dus ook in zoverre zijn sollicitatieplicht niet is nagekomen, zijn de hiervoor geconstateerde tekortkomingen dermate verwijtbaar dat reeds op grond daarvan zijn regeling tussentijds moet worden beëindigd.
3.6
[appellant] kampt met ernstige psychische problemen. Dat hij alleen daardoor zich niet aan de verplichtingen op grond van de WSNP heeft kunnen houden is onvoldoende gebleken. Uit het recent uitgebrachte verslag van Pro Persona, blijkt niet alleen dat [appellant] tot voor kort nog met grote regelmaat alcohol en cannabis gebruikte.
Ook blijkt uit dit verslag dat [appellant] de op herstel gerichte adviezen van zijn behandelaar niet volgt. [appellant] negeert volgens zijn behandelaar zijn eigen aandeel in de oplossing van zijn problemen en legt de verantwoordelijkheid daarvan voornamelijk bij anderen neer. Ook gelet op deze houding is voortzetting van de regeling niet aan de orde.
3.7
Het hoger beroep faalt. Gelet op de wijze waarop [appellant] gedurende zijn schuldsaneringsregeling met zijn verplichtingen is omgegaan en, daarmee samenhangend, het ook bij de bewindvoerder aanwezige gebrek aan vertrouwen dat hij zich bij een voortzetting van de regeling voortaan wel stipt aan die verplichtingen zal houden, acht het hof geen plaats voor een verlenging van die regeling. Het vonnis van 16 december 2020 zal dan ook worden bekrachtigd.
4.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 december 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, L. Janse en H.M.L. Dings, en is op 8 februari 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.