Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [appellant] ,
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Spigt.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
In de verklaring staat dat namens [appellant] geen aanbod aan de crediteuren is gedaan, omdat ‘
tijdens de voorbereiding (vervolledigen van het dossier) voor een minnelijke regeling cliënt opgeroepen is in verband met een faillissementsaanvraag. Cliënt heeft problematische schulden en wil hierbij gebruik maken van het alternatief om een beroep te doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling’.
In de rapportage staat het volgende: ‘
Inventarisatie van schulden en completeren van dossier voor een minnelijke regeling nam meer tijd in beslag door het aantal schuldeisers. Tevens omdat de vorige behandelaar van dossier in april met pensioen gegaan is, en dossier overgenomen is door huidige behandelaar.’
Begin januari 2020 heeft hij zich aangemeld bij Westerbeek. Nadat sommige van zijn schuldeisers niet akkoord gingen met de door hem voorgestelde betalingsregelingen, heeft hij Westerbeek, vooruitlopend op het minnelijk traject, in september 2020 van de benodigde informatie voorzien. Toen kort daarna, in oktober 2020, zijn faillissement werd aangevraagd, heeft Westerbeek hem niet geadviseerd de rechtbank om een (nadere) termijn te vragen om het minnelijk traject te doorlopen maar om direct het WSNP-verzoek in te dienen.
Door dit advies op te volgen is hij op het verkeerde been gezet.
Uit de verklaring en rapportage van Westerbeek blijkt dat er geen aanbod is gedaan aan de schuldeisers terwijl er volgens die verklaring wel een aflossingscapaciteit is. Daarmee ontbreekt een met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 en onder f Fw. Dat [appellant] mogelijk door Westerbeek niet goed is geïnformeerd is spijtig maar kan er niet toe leiden dat van deze wettelijke eis wordt afgezien.
is dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw (nog steeds) ontbreekt. De beslissing van de rechtbank blijft dus in stand. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Aan de beoordeling van dat verzoek op inhoudelijke gronden komt het hof niet toe.