ECLI:NL:GHARL:2021:1182

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
200.288.250
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring verzoek tot wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat het verzoek van [appellant] niet compleet was, omdat er geen met redenen omklede verklaring was over de mogelijkheden voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof heeft op 8 februari 2021 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.A. Spigt.

Tijdens de procedure heeft het hof vastgesteld dat [appellant] in hoger beroep aanvullende stukken heeft ingediend die in de eerste aanleg ontbraken. Echter, het hof concludeert dat er nog steeds geen verklaring is over de afwezigheid van een reële mogelijkheid voor [appellant] om tot een buitengerechtelijke regeling te komen. De verklaring van de schuldhulpverlener, Westerbeek C.O.D. B.V., bevestigt dat er geen aanbod aan de schuldeisers is gedaan, ondanks dat er een aflossingscapaciteit aanwezig zou zijn.

Het hof oordeelt dat de tekortkomingen in de procedure van [appellant] niet kunnen leiden tot een uitzondering op de wettelijke eisen. De beslissing van de rechtbank om [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt dan ook bekrachtigd. Het hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, aangezien de noodzakelijke verklaring nog steeds ontbreekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.288.250
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/379897)
arrest van 8 februari 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.A. Spigt.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Op 15 oktober 2020 hebben Wurth Nederland B.V. en Dozon B.V. de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), verzocht om [appellant] failliet te verklaren. Ter afwering daarvan heeft [appellant] de rechtbank verzocht de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren. In verband daarmee heeft de rechtbank de behandeling van het faillissementsverzoek geschorst.
1.2
Bij vonnis van 5 januari 2021 heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 13 januari 2021 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 januari 2021. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en de brief met bijlagen van 26 januari 2021 van mr. Spigt.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Spigt.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft [appellant] op grond van artikel 287 lid 2 van de Faillissementswet (hierna: Fw) niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat dat door [appellant] ingediende verzoek niet compleet is (artikel 285 lid 1 Fw en artikel 3.1.2.6 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken).
3.2
Het hof stelt vast dat [appellant] in hoger beroep een aantal stukken heeft ingediend die in eerste aanleg nog ontbraken.
3.3
Wat echter nog steeds ontbreekt is een met redenen omklede verklaring waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheden voor [appellant] zijn (geweest) om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 en onder f Fw.
3.4
Bij het verzoekschrift WSNP bevindt zich een verklaring van schuldhulpverlener Westerbeek C.O.D. B.V. (hierna: Westerbeek) gedateerd 12 januari 2021 en een rapportage schuldbemiddelaar betreffende het minnelijk traject van Westerbeek.
In de verklaring staat dat namens [appellant] geen aanbod aan de crediteuren is gedaan, omdat ‘
tijdens de voorbereiding (vervolledigen van het dossier) voor een minnelijke regeling cliënt opgeroepen is in verband met een faillissementsaanvraag. Cliënt heeft problematische schulden en wil hierbij gebruik maken van het alternatief om een beroep te doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling’.
In de rapportage staat het volgende: ‘
Inventarisatie van schulden en completeren van dossier voor een minnelijke regeling nam meer tijd in beslag door het aantal schuldeisers. Tevens omdat de vorige behandelaar van dossier in april met pensioen gegaan is, en dossier overgenomen is door huidige behandelaar.
3.5
Ter toelichting hierop heeft [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende verklaard.
Begin januari 2020 heeft hij zich aangemeld bij Westerbeek. Nadat sommige van zijn schuldeisers niet akkoord gingen met de door hem voorgestelde betalingsregelingen, heeft hij Westerbeek, vooruitlopend op het minnelijk traject, in september 2020 van de benodigde informatie voorzien. Toen kort daarna, in oktober 2020, zijn faillissement werd aangevraagd, heeft Westerbeek hem niet geadviseerd de rechtbank om een (nadere) termijn te vragen om het minnelijk traject te doorlopen maar om direct het WSNP-verzoek in te dienen.
Door dit advies op te volgen is hij op het verkeerde been gezet.
3.6
Het hof oordeelt als volgt.
Uit de verklaring en rapportage van Westerbeek blijkt dat er geen aanbod is gedaan aan de schuldeisers terwijl er volgens die verklaring wel een aflossingscapaciteit is. Daarmee ontbreekt een met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 en onder f Fw. Dat [appellant] mogelijk door Westerbeek niet goed is geïnformeerd is spijtig maar kan er niet toe leiden dat van deze wettelijke eis wordt afgezien.
is dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw (nog steeds) ontbreekt. De beslissing van de rechtbank blijft dus in stand. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Aan de beoordeling van dat verzoek op inhoudelijke gronden komt het hof niet toe.

4.4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 januari 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, C.G. ter Veer en H.M.L. Dings, en is op 8 februari 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.