ECLI:NL:GHARL:2021:11770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21-002092-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van de opbrengsten van Whatsappfraude met hogere straf dan gevorderd

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van witwassen van de opbrengsten van Whatsappfraude. De verdachte verklaarde dat hij onder dwang zijn bankpas en codes had afgegeven en pas later op de hoogte was geraakt van de transacties op zijn bankrekening. Het hof oordeelde echter dat deze verklaring niet aannemelijk was en dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de bedragen op zijn rekening afkomstig waren uit een misdrijf. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en kwam tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, voorwaardelijk, en een taakstraf van 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 4.489,11 toegewezen, terwijl de vordering van een tweede benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof hield rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit was begaan, en rekende het de verdachte ernstig aan dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002092-21
Uitspraak d.d.: 21 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2021 met parketnummer 16-276264-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 30 uur, subsidiair 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van
€ 4.489,11 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft hij gerekwireerd tot niet-ontvankelijk verklaring in de vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Hesen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 januari 2020 tot en met 14 januari 2020, te Groenekan, gemeente De Bilt, althans in Nederland, (telkens) één of meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen (met een totale waarde ad € 4.489,11), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
subsidiairéén of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 januari 2020 tot en met 14 januari 2020 te Groenekan, gemeente De Bilt, althans in Nederland, (telkens) één of meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen (met een totale waarde ad € 4.489,11), hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van één of meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen (met een totale waarde ad € 4.489,11 gebruik hebben gemaakt, terwijl die één of meer onbekend gebleven personen en/of verdachte wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 4 januari 2020 tot en met 14 januari 2020 te Groenekan, gemeente De Bilt, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen een bankpas en/of bijbehorende pincode ter beschikking te stellen;

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 13 en 14 januari 2020 zijn er bedragen van in totaal € 4.489,11 op de bankrekening van verdachte gestort. Deze bedragen zijn op 13 en 14 januari 2020 via Apple Pay weer van die rekening opgenomen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de nacht van 4 of 11 januari 2020, wanneer precies weet hij niet meer, na het uitgaan door twee jongens is gedwongen om zijn bankpas, pincode en inlogcode af te geven. Hij heeft verklaard niet geweten te hebben dat er nadien geld op zijn rekening is gestort. Hij is niet degene geweest die met Apple Pay op 13 en 14 januari 2020 grote bedragen van zijn rekening heeft gehaald. Verdachte heeft verklaard dat hij pas van deze transacties op de hoogte is geraakt toen de bank zijn rekening had geblokkeerd, hij zijn bankapp niet kon gebruiken en hij voor een gesprek bij de bank werd uitgenodigd.
Het hof is van oordeel dat verdachte moest vermoeden dat er transacties plaatsvonden op zijn bankrekening en dat hij ook redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat daarmee gemoeid was, afkomstig was uit een misdrijf. Het is niet gebleken dat verdachte gewoonlijk zulke bedragen op zijn rekening ontving.
De verklaring die verdachte over het gebeurde heeft afgelegd, acht het hof niet aannemelijk nu die op geen enkele wijze steun vindt in ander bewijs.
Verdachte heeft zijn ouders niet aanstonds op de hoogte gebracht van de beroving die hem midden in de nacht zou zijn overkomen. Hij heeft ook geen aangifte daarvan gedaan bij de politie.
Ook heeft hij na dit beweerdelijke incident zijn pasje en/of bankrekening niet geblokkeerd, terwijl hij dat pasje en ook al zijn overige bankgegevens naar eigen zeggen onder dwang van hem onbekende personen heeft moeten afgeven.
Tenslotte is hij blijkens zijn eigen verklaring zijn bankrekening blijven gebruiken -hij had blijkbaar nog steeds toegang tot die rekening- totdat deze door de bank werd geblokkeerd.
Daarnaast is het opmerkelijk dat er een ruim tijdsverloop zit tussen het tijdstip waarop de bankpas en codes in handen van anderen zouden zijn gekomen en het tijdstip waarop daar gebruik van is gemaakt. Verdachte zou dan immers nog dagen de tijd hebben gehad om er zelf voor te zorgen dat die anderen zijn bankpas en codes op 13 en 14 januari 2020 niet zouden kunnen gebruiken.
Gezien het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opéén of meertijdstippen inof omstreeksde periode van 13 januari 2020 tot en met 14 januari 2020,te Groenekan, gemeente De Bilt, althansin Nederland,(telkens) één of meerdere voorwerpen, te weten meerderegeldbedragen(met een totale waarde ad € 4.489,11),heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte,wist althansredelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerponmiddellijkafkomstig was uit enigeigenmisdrijf;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van de opbrengsten van
Whatsappfraude. Hierdoor heeft hij deze vorm van fraude, dat grof misbruik maakt van het
vertrouwen en de hulpvaardigheid van anderen, gefaciliteerd. Het hof rekent dit verdachte ernstig aan. Bij het bepalen van de strafmaat
ziet het hof verder als strafverzwarend dat het gaat om een aanzienlijk fraudebedrag en dat verdachte met het ophangen van een ongeloofwaardig verhaal op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 november 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een taakstraf van 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis, passend en geboden is. Met de oplegging van deze straffen gaat het hof uit boven de door de advocaat-generaal gevorderde straf nu naar het oordeel van het hof de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit onvoldoende in die vordering tot uitdrukking komen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.483,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.489,11. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.489,11.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks is veroorzaakt, zoals de wet eist bij het toewijzen van zo’n vordering. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.489,11 (vierduizend vierhonderdnegenentachtig euro en elf cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.489,11 (vierduizend vierhonderdnegenentachtig euro en elf cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 54 (vierenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 januari 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Paauw - de Jong, griffier,
en op 21 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 december 2021.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. C. Zijlstra, advocaat-generaal,
mr. M.E. Ruiter, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.