Uitspraak
Lecowa,
[geïntimeerde],
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
3.Waar gaat de zaak over?
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
De eerste griefvan Lecowa richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Lecowa het vonnis van 12 mei 2021 rechtsoverweging 2.23 onjuist zou lezen en dat Lecowa daarom aan haar medewerking tot aflevering van het schip aan [geïntimeerde] niet de voorwaarde kan verbinden dat [geïntimeerde] , als hij de levering/afname in afwijking van het eindvonnis in Nederland wenst, eerst de btw betaalt dan wel daarvoor zekerheid stelt.
De tweede griefkomt op tegen het oordeel dat Lecowa zou weigeren haar medewerking aan de afname te verlenen en dat dat ook geldt voor haar houding naar aanleiding van vragen van [geïntimeerde] of het schip ‘vaarklaar’ is. Met d
e derde griefmaakt [geïntimeerde] bezwaar tegen het oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat de dwangsomrechter de dwangsommen zoals toegewezen in het vonnis van 12 mei 2021 zal opheffen, opschorten of verminderen, dat daarom de executie bij wijze van ordemaatregel is geschorst en, daarop voortbordurend, Lecowa geen rechtens te respecteren belang heeft bij haar vorderingen in reconventie.
De vierde griefkomt op tegen de veroordeling van Lecowa het schip aan [geïntimeerde] af te geven, de bijlbrief te ondertekenen en mee te werken aan de opname van gebreken.
De vijfde grieften slotte richt zich tegen de proceskostenveroordeling van Lecowa in conventie en in reconventie. Lecowa vordert verder terugbetaling van hetgeen hij op basis van het vonnis van de voorzieningenrechter aan [geïntimeerde] heeft betaald ter hoogte van
€ 2.742,02.
De eerste griefricht zich tegen het oordeel dat niet is gebleken dat de vonnissen van 4 september 2019 en 12 mei 2021 op een feitelijk of juridische misslag berusten en dat daarom is geweigerd de uitvoerbaarheid bij voorraad aan het vonnis te ontnemen.
De tweede griefkomt op tegen het oordeel dat de vorderingen tegen [de directeur] niet ontvankelijk zijn verklaard en dat niet is gebleken dat [de directeur] als directeur van Lecowa in privé weigerachtig zou zijn om zijn medewerking te verlenen aan de afgifte van het schip. [geïntimeerde] heeft zijn vorderingen zoals die zijn ingesteld in eerste aanleg, vermeerderd en gewijzigd, zie daarvoor rechtsoverweging 2.4.
4 september 2019 en 12 mei 2021 berusten op een kennelijke feitelijke of juridische misslag omdat Lecowa een schip heeft afgeleverd dat niet beantwoordde aan de koopovereenkomst. [geïntimeerde] mocht uit de mededelingen van (de gemachtigde van) Lecowa afleiden dat het schip tenminste 11 km/h kon varen. Duidelijk is dat het schip dit niet kan en dat het daarom niet de eigenschappen bezit die voor het gebruik nodig zijn. Dit is, aldus [geïntimeerde] , zo evident dat het hier gaat om een kennelijke misslag die voldoende is om aan het vonnis in de bodemprocedure zijn werking te ontnemen.
‘uitgezocht dat het schip zonder btw geleverd kan worden. Bij registratie in Duitsland wordt gelijk de betaling van btw vastgelegd. Zodat hier later in het buitenland geen problemen van komen.’[geïntimeerde] heeft verder gewezen op de omstandigheid dat de door Lecowa ten onrechte in rekening gebrachte btw, door haar is verrekend met meerwerk. Het beroep op artikel 8 lid 2 van de overeenkomst gaat volgens [geïntimeerde] niet op, omdat de bepaling een ontbindende voorwaarde is en Lecowa de ontbinding niet inroept. Bovendien heeft Lecowa zelf het standpunt ingenomen dat de btw moet worden betaald op het moment dat het schip in Duitsland wordt geregistreerd, terwijl eerst na het tekenen van de overdrachtspapieren het schip in Duitsland kan worden ingeschreven en geregistreerd. Nadat aanpassingen zijn uitgevoerd aan het schip in Nederland en het de vereiste kruissnelheid zal kunnen halen, zal het schip naar Duitsland worden gevaren. Er is nooit overeengekomen dat de levering in Duitsland zou plaatsvinden. De stelling dat de omzetbelasting verschuldigd is in het land van aflevering is ook onjuist. Indien het schip minder dan 100 uur heeft gevaren kan de omzetbelasting in Duitsland worden betaald. Dat is ook steeds het uitgangspunt van partijen geweest. [geïntimeerde] heeft aan al zijn verplichtingen jegens Lecowa voldaan. Hij heeft alle bedragen aan Lecowa voldaan, met uitzondering van de omzetbelasting hetgeen past in de afspraken tussen partijen.
€ 10.000,- aan (volgens Lecowa) verbeurde dwangsommen worden afgewezen. De vordering tot verhoging van het maximum aan de te verbeuren dwangsommen, deelt tegen de achtergrond van het voorgaande, wegens gebrek aan belang hetzelfde lot. Omdat nog geen dwangsommen zijn verbeurd, is executie van verbeurde dwangsommen niet aan de orde, zodat de vordering van [geïntimeerde] tot schorsing van de executie toewijsbaar is. Het hof tekent hierbij nog aan dat het vonnis in de bodemprocedure op zichzelf volledig overeind staat, dus ook ten aanzien van de veroordeling van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, om over te gaan tot afname van het schip binnen vijftien dagen na betekening van het vonnis.
5.De beslissing
21 december 2021.