In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], een erfpachter, en de Meindersma-Sybenga Stichting, de erfverpachter, over de vraag of de appellant een contractuele boete heeft verbeurd door de erfpachtpercelen te koop aan te bieden zonder deze eerst schriftelijk aan de stichting aan te bieden. Het hof oordeelt dat de boete niet is verbeurd. De procedure begon met een dagvaarding van de stichting op 27 juli 2019, waarin zij betaling van de achterstallige canon en de boete eiste. De rechtbank heeft de vorderingen van de stichting toegewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant de erfpachtpercelen niet overeenkomstig de bepalingen in de erfpachtakte heeft aangeboden, maar dat dit niet automatisch leidt tot het verbeuren van de boete. Het hof legt artikel 7.3 van de erfpachtakte uit en concludeert dat de boete alleen verbeurd is als het erfpachtrecht daadwerkelijk is overgedragen zonder dat de stichting in staat is gesteld om van haar voorkeursrecht gebruik te maken. Aangezien dit niet het geval was, heeft het hof de grieven van de appellant grotendeels gegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van de achterstallige canon. De kosten van de procedure in eerste aanleg worden gecompenseerd, en de stichting wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.