In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de eigendom van een driehoekige strook grond. De appellant, eigenaar van een woning, vordert dat de geïntimeerde, zijn buurman, de strook grond ontruimt. De geïntimeerde stelt echter dat hij de eigendom van de strook grond door verjaring heeft verkregen. De rechtbank Noord-Nederland had in eerste aanleg de vordering van de appellant afgewezen en die van de geïntimeerde toegewezen. In hoger beroep heeft de appellant twaalf grieven ingediend tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde voorshands heeft bewezen dat hij de eigendom van de strook grond door verkrijgende verjaring heeft verkregen, maar laat de appellant toe tot het leveren van tegenbewijs. De zaak draait om de vraag of de geïntimeerde en zijn rechtsvoorgangers de strook grond gedurende meer dan twintig jaar in bezit hebben gehad, en of dit bezit als bezit te goeder trouw kan worden aangemerkt. Het hof heeft de zaak aangehouden voor het leveren van tegenbewijs door de appellant, waarbij hij de mogelijkheid heeft om getuigen te horen en bewijsstukken in te brengen.