ECLI:NL:GHARL:2021:11705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.255.327
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en geldlening tussen ex-echtgenoten met betrekking tot een overeenkomst van 28 april 2016

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De partijen, ex-echtgenoten, hebben op 28 april 2016 een overeenkomst gesloten waarin de man zich verbond om een bedrag van maximaal € 1.000.000,- netto ter beschikking te stellen voor de vrouw en de kinderen. De vrouw heeft in een tussenbeschikking van 24 december 2019 bewijs geleverd dat zij op 23 februari 2018 mondeling overeenstemming heeft bereikt met de man over de wijze waarop dit bedrag ter beschikking zou worden gesteld. De man betwistte echter dat het bedrag direct opeisbaar was en stelde dat er geen betalingsafspraken waren gemaakt. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de inhoud van e-mails in overweging genomen en geconcludeerd dat er inderdaad overeenstemming was bereikt over de geldlening van € 1.000.000,-, die de vrouw aan de man zou verstrekken, met een aflossingstermijn van twee jaar zonder rente, maar met inflatiecorrectie. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw het bewijs heeft geleverd dat de man gehouden was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De eerdere grieven van de man zijn verworpen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.327-01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 390935)
beschikking van 21 december 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.G. van Hees te ‘s-Hertogenbosch,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.L.M. Smeets te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 24 december 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
In deze tussenbeschikking heeft het hof de vrouw toegelaten tot bewijs van feiten om omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat zij omstreeks 23 februari 2018 een netto direct opeisbaar bedrag van € 1.000.000,- van de man te vorderen had en dat partijen daarover betalingsafspraken hebben gemaakt.
1.2
Na opgave door de vrouw van getuigen, zijn de twee door haar opgegeven getuigen, te weten, de heer [getuige1] (verder: [getuige1] ) , adviseur, en mevrouw [getuige2] (verder: [getuige2] ), coach/mediator/trainer, op 10 december 2020 gehoord.
1.3
Vervolgens heeft de man het hof bericht dat hij gebruik wenst te maken van de mogelijkheid tot tegengetuigenverhoor. De drie door de man opgegeven getuigen, te weten de man, de vrouw en [getuige2] , zijn op 18 maart 2021 door het hof gehoord.
1.4
Partijen zijn daarna in de gelegenheid gesteld een korte schriftelijke uitlating te doen naar aanleiding van het getuigen- en tegengetuigenverhoor. Mr. Van Hees en mr. Smeets hebben beiden bij journaalbericht van 7 april 2021 een nadere uitlating ingediend.
2. De verdere motivering van de beslissing
2.1
In de tussenbeschikking van dit hof van 24 december 2019 is overwogen en geoordeeld dat partijen met de ondertekening van het stuk van 28 april 2016 een overeenkomst hebben gesloten (rechtsoverweging 5.29).
Het hof heeft verder geoordeeld dat de man zich in het stuk van 28 april 2016 jegens de vrouw heeft verbonden een bedrag van maximaal € 1.000.000,- netto ter beschikking te stellen, zodat de vrouw en de kinderen nieuwe woonruimte tot dat bedrag zouden kunnen betrekken. Deze verbintenis van de man was voorwaardelijk (in de zin van artikel 6:21 BW), namelijk afhankelijk van de verkoop van de voormalige echtelijke woning [plaats1] en/of de verkoop van het aandeel van de man in winkelcentrum [naam1] . Ten aanzien van de verkoop [naam1] is in het stuk van 28 april 2016 nog vermeld dat in het slechtste scenario van deze verkoop € 600.000,- zou overblijven voor de vrouw en de kinderen “ter aanwending van een huis” (rechtsoverweging 5.31).
De afspraak om maximaal € 1.000.000,- netto ter beschikking te stellen, was naar het oordeel van het hof niet onvoorwaardelijk en van belang is dat de afspraak en de overeenkomst in de praktijk nog moesten worden uitgewerkt en geëffectueerd (rechtsoverweging 5.31 en 5.34).
2.2
In rechtsoverweging 5.35 heeft het hof de strekking van grief 5 van de man beschreven die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat het bedrag van € 1.000.000,- netto direct opeisbaar was, omdat de man – kortgezegd – de verkoop van [naam1] heeft belemmerd en zich niet voldoende heeft ingespannen om een lening af te sluiten om aan zijn betalingsverplichting jegens de vrouw te kunnen voldoen.
Het hof heeft in rechtsoverweging 5.36 overwogen dat de vrouw met betrekking tot haar stelling dat het bedrag van € 1.000.000,- netto direct opeisbaar was in haar verweerschrift ook een beroep heeft gedaan op totstandkoming van betalingsafspraken tussen partijen met deze strekking omstreeks 23 februari 2018 naar aanleiding van onderhandelingen tussen partijen ter uitwerking van de overeenkomst van 28 april 2016. De man heeft gemotiveerd betwist dat het bedrag van € 1.000.000 netto direct opeisbaar was en dat partijen betalingsafspraken met die strekking hebben gemaakt.
Naar aanleiding hiervan heeft het hof de vrouw toegelaten bewijs te leveren zoals onder 1.1. van deze beschikking vermeld. Het hof zal hierna het bedrag van € 1.000.000,- ook aanduiden als 1 miljoen (euro).
2.3
Uit de inhoud van de in de tussenbeschikking onder 5.10 tot en met 5.28 deels geciteerde stukken volgt dat partijen diverse pogingen hebben ondernomen om de afspraak in het door hen ondertekende stuk van 28 april 2016 te kunnen effectueren. De mogelijkheid om [naam1] te verkopen is daarbij op de achtergrond geraakt. In de onderhandelingen is steeds het uitgangspunt geweest dat de man 1 miljoen netto voor de aankoop van nieuwe woonruimte voor de vrouw en de kinderen beschikbaar zou stellen. In het najaar van 2017 is onderzocht of dit zou kunnen met behulp van een krediet van de heer [naam2] . Eind januari 2018/eerste helft 2018 is ook nog geprobeerd om de afspraak te effectueren met behulp van een krediet van de heer [naam3] . Dit alles heeft niet tot een oplossing geleid.
2.4
Vast staat dat de man en de vrouw vervolgens op 23 februari 2018 persoonlijk met elkaar zijn gaan overleggen. Het hof is van oordeel dat partijen toen zijn overeengekomen dat, ter uitvoering van de reeds op 28 april 2016 gemaakte afspraak, de vrouw een bedrag van 1 miljoen zou lenen van haar vader en dat de verplichting van de man in de overeenkomst van 28 april 2016 om een bedrag van 1 miljoen netto ter beschikking te stellen zou worden gefaciliteerd door middel van een overeenkomst van geldlening van de vrouw aan de man, waarbij de aflossing van die lening binnen twee jaar nadat de vrouw de echtelijke woning had verlaten zou plaatsvinden met als zekerheid een tweede hypothecaire inschrijving op de voormalige echtelijke woning. Partijen zijn geen rente overeengekomen, wel een inflatiecorrectie. Het idee was afkomstig van [getuige1] .
2.5
Het tot stand komen van de hiervoor omschreven (nadere) overeenkomst van uitvoering volgt uit de inhoud van de hierna door het hof te bespreken getuigenverklaringen. Voor de verklaring van de vrouw, die partijgetuige is, geldt de beperking van artikel 164 Rv: haar verklaring omtrent de door haar te bewijzen feiten kan geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de partijgetuige geldt dus niet als er aanvullende bewijzen zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken.
2.6
Het hof acht uit de getuigenverklaringen (op volgorde van het afleggen van die verklaringen) het navolgende van belang:
2.6.1
[getuige1]verklaart over het verloop van het gesprek op 23 februari 2018 tussen de man en de vrouw over (het idee voor) de regeling op 10 december 2020:
“Ik heb die dag geen contact meer met [verweerster] gehad. Kort daarna heeft zij mij gebeld. Zij heeft gezegd dat ze op basis van mijn idee een regeling met [verzoeker] had getroffen. Zij hebben geen rente afgesproken. Ze kon de miljoen euro van haar vader lenen. Dat betekende dat ze moest dus zorgen dat ze ook aan haar vader geen rente hoefde te betalen. Ze heeft de afspraak gemaakt met [verzoeker] , ze hebben een goede bespreking gehad.
(…)”
2.6.2
[getuige2]heeft tijdens het getuigenverhoor op 10 december 2020 verklaard dat het wachten was op het grootste thema, op het beschikbaar komen van 1 miljoen euro. Heel lang waren de pijlen gericht op de verkoop van [naam1] , maar op een zeker moment heeft de man aan [getuige2] verteld dat hij het winkelcentrum niet zou verkopen, omdat er een gunstigere andere mogelijkheid was. Over het verloop daarna verklaart [getuige2] het volgende:

Ik heb in gesprekken met beiden gezegd dat er een nieuwe situatie was. Er bleef staan dat er een nieuwe manier moest worden gevonden om een miljoen liquide te maken. Dat heb ik met hen allebei apart besproken. Ik heb gezegd dat zij een netwerk hadden om dat te verzorgen. Dat zijn zij gaan proberen. Bij een poging om dat te doen was ik betrokken, een gezamenlijke vriend van hen zou daar aan meewerken. Ik was er bij toen [verzoeker] een brief aan deze vriend schreef. Het ging om een overbruggingskrediet. Dat was in oktober 2017. Dat is uiteindelijk niet doorgegaan. Die vriend was [naam2] . Begin januari 2018 was er weer een mogelijkheid. Die mogelijkheid liep weer via [verweerster] en haar omgeving, dat zou [naam3] zijn die daartoe bereid was. Hij was bereid een lening te verstrekken aan [verzoeker] zodat een miljoen beschikbaar werd, met een bepaalde rente. Ik hoorde dat van alle kanten. Ook van [verzoeker] en [verweerster] . Die lening is ook niet doorgegaan.
(…)
Toen was het even stil. Totdat ik bericht kreeg van [verweerster] dat ze een nieuw plan had bedacht. Ze had dat uitgewerkt met [getuige1] . Ze wilde dat voorleggen aan [verzoeker] .
(…)
Ik weet dat de datum 22/23 februari was, omdat het de dag was voor ik op wintersport ging.
(…)
Ik werd op die dag zelf gebeld, door ik meen [verzoeker] . Hij zei dat hij bij [verweerster] was en hij vroeg of ik kon komen Dat kon ik niet.
(…)
[verzoeker] zei dat hij bij [verweerster] was en dat [verweerster] een voorstel had gedaan. [verzoeker] zei dat hij en [verweerster] er uit waren.
(…)
Hij belde en zei dat hij boos was weggegaan. Ik heb gevraagd waarom. Hij vertelde dat ze eruit waren ten aanzien van de miljoen euro. Maar er waren andere zaken aan bod gekomen (dat ging ook om geld) er werden
oude koeien uit de sloot gehaald. [verweerster] wilde daar ook afspraken over maken. Hij wilde dat niet. Daarna sprak ik [verweerster] , zij was heel verdrietig dat het niet gelukt was.
(…)
Ik ging met wintersport, ik ontving tijdens de wintersport een mail van [verzoeker] . Hij beaamde dat het jammer was dat het toch niet was doorgegaan, dat ze op een paar duizend euro na een deal hadden. Hij deed een voorstel voor een convenant waar de afspraken van de 23e opnieuw werden uitgewerkt. Daar stonden ook de andere onderwerpen in, de andere kwesties. Hij mailde mij dat ik het alleen aan [verweerster] mocht geven als ik het er helemaal mee eens was. Ik zei dat doe ik niet, omdat ik er geen mening over heb. Ik zou [verweerster] zeggen dat [verzoeker] een voorstel had. Op deze manier werkt het niet. Ik heb nog twee versies van het convenant ontvangen op 28 februari en 1 maart. Het waren variaties, de constante was wel steeds de miljoen en de constructie met [verweerster] . Die documenten heb ik.
(…)”
Aanvullend op vragen van mr. Smeets verklaart [getuige2] nog:
“Er waren wat betreft de miljoen euro geen verschillen in de verschillende convenanten. Ik weet niet meer precies wat de voorstellen waren. Het ging steeds om de betaling van een miljoen voor de periode van twee jaar, zonder rente en met inflatie. Dat stond in de mails die ik na 23 februari van [verzoeker] ontving.(…)Ik lees alle drie de versies voor.26 februari: ‘ [verweerster] verstrekt [verzoeker] een lening van 1 miljoen euro voor een periode van twee jaar, gerekend vanaf het moment dat zij [adres1] verlaat. Het bedrag van deze lening geeft [verzoeker] aan [verweerster] als onderdeel van de echtscheidingsovereenkomst en [verweerster] vrijwaart voor belastingclaims in deze. Onderpand voor deze lening zal zijn de hypotheekakte die [verzoeker] Holding B.V. op [verzoeker] in privé heeft. Herman zal deze lening na twee jaar aflossen vermeerderd met de landelijke inflatie van die twee jaar.’
28 februari is letterlijk hetzelfde als 26 februari.
1 maart is ook hetzelfde. (…)”.
De hiervoor genoemde mails en de convenanten zijn aan de verklaring van [getuige2] gehecht.
2.6.3
In het tegengetuigenverhoor gehouden op 18 maart 2021 heeft
de manonder meer het volgende verklaard:
“1. Op 23 februari 2018 waren [verweerster] en ik bij elkaar gekomen om te praten over een minnelijke regeling. Het leek de goede kant op te gaan. Voor zover ik weet was dat op verzoek van [verweerster] . In de voormalige gezamenlijke echtelijke woning zagen we elkaar. Er waren al vele gesprekken geweest. We spraken over de betaling van 1 miljoen euro. Dat bedrag was in een eerder stadium bedoeld als een soort gedeeltelijke afkoop van de alimentatie die door de voorlopige voorzieningenrechter was vastgesteld. Die volledige alimentatie kon ik niet betalen. De helft zou afgekocht worden met een miljoen. € 16.000,- per maand in totaal was bepaald in voorlopige voorzieningen, waarvan ruim € 12.000,- partneralimentatie. € 16.000,- was partneralimentatie en kinderalimentatie bij elkaar. Voor dat gesprek, in 2016 dacht ik, na de uitspraak van de voorzieningenrechter, hadden we een soort convenant opgesteld: € 8.000,- per maand en de andere helft afkopen met 1 miljoen.
Ik doel op de eindovereenkomst [verzoeker] en [verweerster] die we op 28 april 2016 hadden afgesproken.
2. In [woonplaats1] waren we het wel eens over 1 miljoen. We hebben [getuige2] gebeld om het op papier te zetten, die had geen tijd. Daarna heb ik [getuige1] gevraagd dacht ik en die is ook niet gekomen. Toen spraken [verweerster] en ik verder.
(…)
3. Hoe ik dat zou betalen vraagt u mij. Mijn bedoeling was dat van de [verweerster] te lenen en dat over 2 jaar terug te betalen zonder rente en met de inflatie erbij. We namen met de regeling een soort voorschot op wat je misschien binnen zou krijgen. We hadden nog niet gesproken over hoe het moet als je het geld niet binnenkrijgt. Maar tot dat punt is het gesprek nooit gekomen. Ik weet niet wie dat voorgesteld heeft over de lening. De lening zou wel via [verweerster] komen, ik zou een schuldbekentenis tekenen van 1 miljoen zeg maar. Op de echtelijke woning zit een hypotheek van mijn bedrijf, die zou ik als zekerheid geven voor dat bedrag.
(…)
4. Toen we in gesprek waren hebben we na 1 kwartier of 1 half uur [getuige2] gebeld dat we er uit waren, 1 miljoen hebben we gezegd, dat moest uitgewerkt worden en op papier gezet worden. Ik weet niet meer of we de verpanding van de hypotheek hebben genoemd. Nadat ik [getuige2] had gebeld, bleek in het gesprek met [verweerster] dat de partneralimentatietermijn moest worden opgerekt met 2 jaar en dat nog € 50.000,- moest worden betaald. Toen ben ik boos weggegaan. Er viel geen afspraak te maken. Iedere keer was er wat.
5. Ik denk dat ik dezelfde dag nog wel contact heb gehad met [getuige2] om mee te delen dat het weer niet gelukt was. Ik weet niet meer wat er toen gezegd is. Ik heb in de dagen erna wel een aantal varianten van een nadere minnelijke regeling per mail naar haar gestuurd. Ik wilde toch nog proberen tot iets te komen. Ik wilde dolgraag een einde maken aan die discussie, [verweerster] ook. Ik stuurde die mails naar [getuige2] omdat zij jarenlang onze mediator is geweest, althans dat meende ik. Dat is later bijgesteld door [verweerster] . [getuige2] was volgens haar een coach. Kunnen we het alsnog regelen heb ik [getuige2] gevraagd, ik vroeg haar om te kijken of het zo kon als ik in de mails had geschreven. De inhoud van de stukken die achter het proces-verbaal van 10 december 2020 zitten heb ik gezien. De kopieën van de mails die daarachter zitten zijn van mijn hand. Drie varianten zijn het.
6. Het klopt dat in deze mails de constante factor de lening van 1 miljoen is. Dat is mij bekend. Die mails zijn door mij na de bespreking op 23 februari 2018 opgesteld.
In antwoord op vragen van mr. Hees verklaart de man dan als volgt:
1 miljoen is 1 miljoen, maar achteraf blijkt dat je daar anders over kunt denken. De ingangsdatum partneralimentatie zou volgens [verweerster] zijn als [verweerster] de echtelijke woning uitging. Dat was haar eis. Toen was het voor mij gewoon einde oefening(…)”
2.6.4
[getuige2]is in het tegengetuigenverhoor op 18 maart 2021 opnieuw gehoord. Zij heeft op vragen van mr. Hees onder meer het navolgende verklaard:
2. (…)
Welke andere zaken die kennelijk ook over geld gingen, speelden er nog meer op dat moment?
De uitloop van de financiële ontvlechting heeft heel lang geduurd. Het ging over het wel of niet betaald hebben van kinderbijslag, wel of niet op de juiste momenten partneralimentatie en kinderalimentatie betaald hebben, verrekeningen en de kosten van de privéschool waar een van de kinderen naar toe ging en de verdeling van de kosten daarvan.
(…)
4.
(…)
Er was daarnaast ook sprake van een bedrag van meer dan € 100.000,- dat door [verzoeker] van de rekening van de kinderen was gehaald. Dat was geen discussiepunt, beiden waren het er over eens dat [verzoeker] dat bedrag aan de kinderen zou terugbetalen.
(…)
5. Hoorde bij de discussie op 23 februari 2018 ook discussie over het ingangsmoment van de partneralimentatie?
Volgens mij was er op dat moment geen discussie over. Dat ingangsmoment was geregeld bij het tekenen van de eerste overeenkomst. Ik doel dan op de overeenkomst van 28 april 2016. Daar stond het in en daar is niets aan veranderd.
6.Speelde een discussie tussen Herman en Marieke over de verlenging van de normale
alimentatietermijn van 12 jaar?
Volgens mij niet
(…)
10.
(…)
Heeft u de inhoud(van de mails met de daarin verwoorde voorstellen van [verzoeker] , hof)besproken met [verweerster] ?
Ja, in grote lijnen heb ik haar aangegeven wat het voorstel was. 12 maart heb ik dat gedaan. Haar reactie was dat ze op dat moment niet in staat was om daarover na te denken. Ze was nog te teleurgesteld, ze had geen geloof in een oplossing. Op 21 maart heb ik haar nog een keer gesproken. Nogmaals voorgesteld te gaan zitten met advocaten en [getuige1] en daarna heb ik tot 25 april geen contact meer gehad. En na 25 april heb ik ook niet meer met [verweerster] over de voorstellen gesproken.
11.Wat was er nog nodig om tot een overeenkomst te komen volgens u?
Niet veel meer dan dat ze gingen zitten en het gingen opschrijven.
(…)”
2.6.5
De vrouwheeft op 18 maart 2021 ook een verklaring afgelegd. Zij verklaart onder meer:
“1. Het is lang geleden. Ik kreeg op 22 februari 2018 een ingeving, daarop heb ik [getuige2] gebeld, en daarna [getuige1] . Ik was op zoek naar een oplossing om de 1miljoen cash te maken, op een manier waarbij [verzoeker] zich veilig voelde. Ik weet dat hij bang was dat mijn vader of anderen hem het mes op de keel wilden zetten, en dat was niet wat ik wilde. Ik wilde een rechtsgang voorkomen. Als het lenen via mij gaat, dacht ik, dan krijg ik de last als er verhaald moet worden en niet [verzoeker] . Toen heb ik gebeld met [verzoeker] en hij is dus gekomen. Ik heb hem voorgesteld 1 miljoen aan hem renteloos te lenen voor 2 jaar, wat hier al eerder is genoemd. [verzoeker] was stomverbaasd. Heeft [getuige1] dit voorgesteld vroeg hij? Hij was superblij en opgelucht. Toen hebben we het lijstje uit de mail van 29 januari 2018 doorgelopen. (Lijstje productie D productie 52: huis, alimentatie, verdeling kosten, vakantiegeld, indexeren 1miljoen, terugbetaling geld, verdeling meubels.) Daarna vroeg hij: is dit alles? Toen zei ik: dit is het. We waren allebei niet normaal blij. Ik had echt weer het wij-gevoel. Ik vertelde dat ik een huis had gezien en dat ik al in vergaande staat van overleg was over de aankoop van dat huis. ik heb tekeningen laten zien en we spraken af dat we ‘s avonds met de kinderen naar ons restaurant zouden gaan en aan ze zouden vertellen dat [verzoeker] een huis had gekocht voor ons. Ik zei dat op die manier, omdat ik het zo voor de kinderen wilde brengen. Feitelijk zou ik zelf het huis kopen. [verzoeker] heeft [getuige2] gebeld en gezegd dat we eruit waren.
(…)
Opeens werd [verzoeker] heel boos. Toen we het over de ingangsdatum van de partneralimentatie hadden. Hij dacht dat ik de termijn langer wilde maken. Ik dacht dat dat niet zo was. In de overeenkomst stond dat na het verlaten van de echtelijke woning mijn partneralimentatie zou ingaan. Opeens draaide het 180 graden. Ik wist niet wat er gebeurde. Van totaal vertrouwen dat we het samen hadden opgelost naar deze situatie. Toen is hij weggegaan. Tot op de dag van vandaag begrijp ik het nog niet.2. Daarna heb ik [getuige2] geappt dat hij opeens was weggelopen.
(…)3. Ik heb nog een poging gedaan om de afspraken die we hadden gemaakt om daar nog een keer op terug te komen. Het was zoiets kleins waar het nog over ging. Het grootste, de 1 miljoen was opgelost. Ik dacht hij komt wel tot inkeer en komt er wel op terug. Die overeenkomst van 1 miljoen was er, die kleine punten dat ging naar mijn idee over niets vergeleken met de hoofdmoot. Dat heb ik gezegd. Toen kwam er een hele andere invalshoek. Die kwam uit de mails die Herman had gestuurd naar [getuige2] en waar [getuige2] mij over vertelde. Ik heb nog nooit gehoord van finale kwijtschelding. Er werden weer andere alimentatiebedragen genoemd. Ik kon niet meer opnieuw overleggen. We waren er uit, we hadden een overeenkomst, ik was op.(…)4.(…)Het ging mis op de aanvangsdatum van de partneralimentatie en de terugstorting van de kinderbijslag. Details van het grote geheel, maar voor mij waren het wel belangrijke dingen, maar geen dingen om drie jaar over verder te vechten.
(…)
1.Vraag van mr. Hees:1k wil helder krijgen wat de inhoud was van uw voorstel. Het betrof renteloos lenen
met een termijn van 2 jaar, geïndexeerd. Wanneer zou de termijn van 2 jaar ingaan?
Op het moment dat ik de echtelijke woning zou uitgaan. Dat werd 1 juni 2019 uiteindelijk, maar de intentie was dat dat veel sneller zou zijn. Ik zou de garage van de woning die ik had gekocht verbouwen, daar zou ik aanvankelijk gaan wonen. Ik had de woning gekocht onder voorbehoud dat de verkoopster er tot 1 augustus 2018 mocht blijven wonen. Ik mocht dan eerder in de garage wonen.
2.Vraag mr. Hees: Bevatte uw voorstel ook fiscaliteiten? Als de fiscus komt kijken, voor wiens rekening
zou dat komen?
Dat was duidelijk: we zouden alles doen zodat het voor ons beiden zo gunstig mogelijk was. Dat staat in de overeenkomst van 28 april 2016. Ik heb geen kennis van belastingen, ik verstond onder voor beiden zo gunstig mogelijk dat het niet op 1 persoon neerkwam. Er is een scheidingsconstructie voor zodat je dat bedrag van 1 miljoen belastingvrij kan overdragen. Ik zou lenen van mijn vader, en dan weer doorlenen naar [verzoeker] , daar was geen belasting over verschuldigd.
U begrijpt goed dat de fiscale kwestie op 23 februari 2018 totaal niet is besproken, omdat [verzoeker] ook van die regeling afwist. Het was helemaal geen punt van discussie.
3.Vraag mr. Hees: In het lijstje van 29 januari 2018 wordt € 50.000,- vermeld. Stelde u voor aan [verzoeker] : 1 miljoen plus € 50.000,- plus € 120.000,-?
Ja daar was geen discussie over. Daar waren we het over eens. We waren het over het hele lijstje eens. Dat heeft [verzoeker] ook gezegd de 23e. Hij zei zelfs: is dit alles? Ik merk op dat er al een uitspraak was over die € 50.000,-.
4.Vraag mr. Hees: In dat lijstje van 29 januari 2018 staat ook een kopje “alimentatie” :4000 netto partneralimentatie voor een periode van 12 jaar gaat in op de 1e dag van de maand waarin ik uit de echtelijke woning vertrek”.
Was de partneralimentatie al niet eerder ingegaan?
Op het punt van de alimentatie sloeg [verzoeker] aan. In de overeenkomst van 2016 was afgesproken dat ik al eind 2016, begin 2017 de echtelijke woning zou uitgaan. Hij zou dan zijn zaak al verkocht hebben. Het was nooit de bedoeling dat het zo lang zou duren voordat ik de echtelijke woning zou verlaten. Dat vloeide voor mij voort uit de overeenkomst van 2016, voor [verzoeker] blijkbaar niet. Daarin hebben we afgesproken dat de partneralimentatie zou ingaan op het moment dat ik het huis uit zou gaan, maar dat zou dus al veel eerder zijn.
5.Vraag mr. Hees: [verzoeker] heeft [getuige2] gebeld, zij kon niet komen. Daarna wilden jullie het zelf
opschrijven. Hebben jullie daar al een begin mee gemaakt?
Ja, op papier. We zijn gekomen tot het onderwerp partneralimentatie. Ik weet niet waarom de sfeer is omgeslagen. Ik heb tegen [getuige2] gezegd ik snap niet wat er is gebeurd. Het ging opeens van euforie bij [verzoeker] naar zwart in zijn ogen. Nu is me duidelijk dat hij een hele andere insteek had over de alimentatie, maar dat wist ik toen niet.
(…)
6.Vraag mr. Hees: Hoe moet ik het zien? Kwam wat u besprak op 23 februari 2018 in de plaats van 28 april 2016?
Nee, de overeenkomst van 2016 was duidelijk over de miljoen, de partneralimentatie en de kinderalimentatie. Dit was alleen maar het cash maken van 1 miljoen.
(…)
Op een vraag van de raadsheer in aansluiting op vraag 5: welke onderwerpen had u al wel
opgeschreven?
De overeenkomst over de 1 miljoen, wanneer ik de echtelijke woning zou verlaten. De € 50.000,- hadden we nog niet opgeschreven. Het was gewoon een blaadje. Dat heb ik nog in mijn dossier. Ik overhandig het u.”
2.6.6
Het hiervoor onder 2.6.5 vermelde blaadje is aan het getuigenverhoor gehecht en bevat de volgende (handgeschreven) tekst:
1. [verzoeker] leent 1 miljoen van [verweerster] met inflatieindex bij terugbetaling zonder rente.
[verweerster] koopt huis met belastingconstructie vrij van belastingen middels scheidingsconstructie.
2. [verweerster] streeft 1 mei 2018 uit huis te gaan maar uiterlijk 23 juli 2018 als de kinderen vakantie krijgen
3. alimentatie
2.7
De verklaringen van [getuige2] en van de man bevestigen de verklaring van de vrouw
- en maakt deze geloofwaardig - dat de man en de vrouw op 23 februari 2018 mondeling overeenstemming bereikten over de wijze waarop de man de 1 miljoen euro aan de vrouw ter beschikking zou stellen voor huisvesting van haar en de kinderen. Deze overeenstemming blijkt ook voldoende uit de drie mails van de man van 26 februari 2018, 28 februari 2018 en 1 maart 2018 aan [getuige2] . De vrouw heeft verder met goedvinden van de man de afspraken over deze constructie voor de 1 miljoen euro ook genoteerd op het onder 2.6.6. vermelde blaadje waarop de afspraken die partijen op die dag met elkaar maakten zouden worden genoteerd. Ook de tekst op dit papiertje geeft steun aan de verklaring van de vrouw.
2.8
Tussen partijen is niet in geschil dat partijen na de bereikte overeenstemming over het ter beschikking stellen van de 1 miljoen euro tijdens het vervolg van de bespreking op 23 februari 2018 onenigheid over andere punten kregen. Het ging onder andere om een schuld van de man aan de kinderen, maar vooral ging de discussie over de duur dan wel de ingangsdatum van de partneralimentatie. In de beleving van de man was sprake van een oneigenlijke verlenging van de duur van de partneralimentatie, omdat de vrouw de echtelijke woning veel later ging verlaten dan partijen aanvankelijk hadden voorzien. Blijkens de getuigenverklaring van [getuige2] heeft de man na de bespreking nogmaals aan [getuige2] verklaard dat partijen eruit waren ten aanzien van de constructie van 1 miljoen euro, maar dat er andere zaken aan bod waren gekomen (dat ging ook om geld) en dat er oude koeien uit de sloot werden gehaald. De vrouw wilde daar ook afspraken over maken en de man wilde dat niet.
2.9
Het hof is van oordeel dat het bij de latere op 23 februari 2018 ontstane discussie gaat om op zichzelf staande punten, temeer nu partijen al aparte afspraken in het stuk van 28 april 2016 over de alimentatie hebben opgenomen. Dat dit zo moet worden begrepen volgt ook uit de mails van de man van 26 en 28 februari en 1 maart 2018 aan [getuige2] . Daarin doet de man verschillende voorstellen voor eindafspraken, maar de tekst van de constructie voor de ter beschikkingstelling van 1 miljoen euro wijzigt niet. De man vermeldt in die mails steeds dat de vrouw hem een lening zal verstrekken van 1 miljoen euro voor een periode van twee jaar gerekend vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning verlaat. De man zal deze lening na uiterlijk twee jaar aflossen, zonder rente verschuldigd te zijn maar wel vermeerderd met de landelijke inflatie van die twee jaar.
Deze andere punten bestempelt de man naar het oordeel van het hof dan ook ten onrechte als aanvullende eisen van de vrouw. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de op 23 februari 2018 tot stand gekomen regeling over het bedrag van 1 miljoen netto als nadere uitwerking van de reeds in april 2016 gemaakte afspraken gekoppeld was en afhankelijk was van deze punten. Een aanknopingspunt hiervoor is naar het oordeel van het hof (ook) niet in de verklaringen van de getuigen te vinden.
2.1
Anders dan de man in zijn nadere uitlating na de getuigenverhoren heeft aangevoerd hebben partijen, zo blijkt uit het voorhanden schriftelijk bewijs en uit de getuigenverklaringen, op 23 februari 2018 overeenstemming bereikt over de wijze waarop de man invulling zou geven aan zijn reeds in april 2016 op zich genomen verplichting om voor de vrouw en de kinderen woonruimte ter waarde van maximaal 1 miljoen euro netto te faciliteren. Het enkele feit dat een en ander in 2018 in de vorm van een geldleningsovereenkomst tussen de vrouw en de man is gegoten, met een aflossingsverplichting binnen twee jaar door de man, betekent dat de man in ieder geval per 23 februari 2018 gehouden was de gemaakte afspraak na te komen.
2.11
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft de vrouw het aan haar opgedragen bewijs heeft geleverd.

3.De slotsom

3.1
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 24 december 2019 beslist dat de eerste en de tweede grief van de man falen.
3.2
Op grond van hetgeen hiervoor in deze beschikking is overwogen falen ook de derde, de vierde en de vijfde grief van de man.
3.3
Grief 6 behoeft niet meer te worden besproken, aangezien deze ziet op de aantasting - op verschillende juridische gronden - van het stuk van 28 april 2016. Het debat in hoger beroep is verlegd naar en is toegespitst op de vraag of partijen - kort gezegd - op 23 februari 2018 een regeling hebben getroffen als uitwerking van de in april 2016 tussen partijen gesloten overeenkomst. Het hof heeft ter beantwoording van deze vraag de vrouw in de tussenbeschikking van 24 december 2019 toegelaten tot bewijslevering en in deze beschikking geoordeeld dat de vrouw in haar bewijslevering is geslaagd.
3.4
Met betrekking tot de zevende grief verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen. Ook deze grief behoeft niet meer te worden besproken.
3.5
Het hof heeft in rechtsoverweging 5.1 van de tussenbeschikking van 24 december 2019 al overwogen dat de rechtbank in de bestreden beschikking van 27 november 2018 (zelfstandig) heeft beslist met betrekking tot de door de vrouw verzochte door de man te betalen partneralimentatie en kinderalimentatie en dat partijen tegen deze beslissingen geen hoger beroep hebben ingesteld, zodat deze onderwerpen niet ter beoordeling aan het hof voorliggen. Dit is ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 24 september 2019 aan de orde geweest. Grief 8 hoeft niet meer te worden besproken.
3.6
Het hof zal de beslissingen in het dictum onder 5.2 en 5.3 van de bestreden beschikking, met verbetering van gronden, bekrachtigen.
3.7
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
18 december 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de beslissingen in het dictum onder 5.2 en 5.3;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is op 21 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.