Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.301.950
hierna: [appellante] ,
1.De procedure bij de rechtbank
Het hof verwijst naar dat vonnis.
2.De procedure bij het hof
19 november 2021 van mr. Van Ommeren ontvangen proces-verbaal van de toelatingszitting van 18 oktober 2021.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellante] heeft één schuldeiser: ING Bank (hierna: ING) voor een schuld van € 156.831,59.
Volgens de rechtbank heeft [appellante] niet aannemelijk kunnen maken dat zij haar woning voor een marktconform bedrag heeft verkocht. Hierdoor heeft ING geen terugbetaling ontvangen op de door haar verstrekte lening. [appellante] heeft haar stelling dat de woning anderhalf jaar eerder aan [naam2] is verkocht en dat de woning in die periode bijna anderhalve ton in waarde is gestegen door de aanpassingen die [naam2] aan de woning heeft verricht niet door middel van een koopovereenkomst, facturen of een taxatierapport aangetoond. Daarom is op geen enkele manier na te gaan in hoeverre [appellante] zich heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat ING haar lening kreeg terugbetaald uit de (potentiële) overwaarde van de woning. Omdat de verkoop van de woning minder dan vijf jaar voorafgaand aan het toelatingsverzoek heeft plaatsgevonden, kan het verzoek van [appellante] niet worden toegewezen, aldus de rechtbank.
Dit betoog kan haar echter niet baten. Juist is dat bij het verstrekken van de kredieten in 2008 en 2011 tot zekerheid voor de terugbetaling een pandrecht is gevestigd op de bedrijfsactiva (en niet op de woning, wat ook niet mogelijk zou zijn). Dat betekent echter niet dat ING haar vordering uit hoofde van de kredietovereenkomst alleen op de verpande bedrijfsactiva kon verhalen, zoals [appellante] lijkt te veronderstellen. Het betekent alleen dat ING haar vordering op de verpande goederen kan verhalen bij voorrang boven andere schuldeisers (zie artikel 3:227 BW). Dit laat onverlet dat ING haar vordering verder op alle goederen van [appellante] kan verhalen, alleen dan zonder voorrang (zie artikel 3:276 BW). Daarbij moet in deze zaak ervan worden uitgegaan dat [appellante] aansprakelijk is voor de op haar naam aangegane schuld bij ING. Zij vraagt immers om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling met het oog op deze schuld. Het betoog van [appellante] dat ING haar zorgplicht heeft geschonden bij het verstrekken van de aanzienlijke kredieten in 2008 en 2011 behoeft in dit kader daarom verder geen bespreking.
[appellante] betwist het standpunt van ING dat zij de woning onder de marktwaarde aan [naam2] heeft verkocht, omdat zij daarmee niet alleen ING maar bovenal zichzelf zou hebben benadeeld. Hoewel de WOZ-waarde ten tijde van de gesloten koop boven het bedrag van de hypothecaire lening van € 250.000 lag, was volgens haar met name gezien de erbarmelijke staat waarin de woning verkeerde sprake van een reële koopsom. [appellante] heeft ter zitting gesteld dat de WOZ-waarde ten tijde van de verkoop van de woning
Het hof licht dat hierna toe.
In het vonnis van de rechtbank staat kort en bondig aangegeven waar het bij [appellante] aan heeft ontbroken als het gaat om het verschaffen van inzicht in de gang van zaken met betrekking tot de verkoop van haar woning aan [naam2] en de waarde van de woning op dat moment, zoals facturen van de door [naam2] aan de woning verrichte aanpassingen en een taxatierapport. Het door [appellante] genoemde bezwaar(schrift) tegen de WOZ-beschikking en de beslissing op dat bezwaar zouden daarin ook inzicht hebben kunnen geven. Gelet hierop was het aan [appellante] om het hof, uiterlijk tijdens de mondelinge behandeling, gedocumenteerd te voorzien van alle benodigde informatie. Hierin is zij, behoudens de in augustus 2017 ondertekende koopovereenkomst met [naam2] , niet geslaagd, ook niet na de door het hof tijdens de behandeling aan haar gestelde vragen.
Naast een taxatierapport of een bouwkundig onderhoudsrapport dan wel foto’s van de beweerde slechte staat van de woning ten tijde van de gesloten koop en van de woning na renovatie of het vermelde bezwaar(schrift) en beslissing ter zake van de WOZ-waarde, ontbreekt het ook aan documentatie op grond waarvan met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld op welke datum [appellante] en [naam2] de koop van de woning hebben gesloten. Dit is van belang, omdat [appellante] stelt dat de koopovereenkomst in maart 2017 is gesloten terwijl de overgelegde koopovereenkomst van augustus 2017 dateert; [appellante] heeft daarvoor geen uitleg kunnen geven.
De belangrijkste conclusie die hieruit volgt is dat [appellante] ook in hoger beroep geen duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of de verkoopprijs van haar woning zich op een juiste wijze verhield tot de daadwerkelijke waarde op dat moment. Het valt dan ook geenszins uit te sluiten dat [appellante] voor haar woning een substantieel hogere verkoopprijs had kunnen verkrijgen dan het bedrag waarvoor [naam2] de woning in zijn bezit heeft gekregen. Hiermee had [appellante] haar kredietschuld aan ING geheel of in elk geval gedeeltelijk kunnen aflossen.
Dit maakt dat het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
4.De beslissing
20 december 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.