ECLI:NL:GHARL:2021:11556

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
Wahv 200.292.021/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Sekeris
  • M. van Schuijlenburg
  • J. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de mogelijkheid van staandehouding tijdens de coronamaatregelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij aan de betrokkene een sanctie van € 282,- was opgelegd voor het overschrijden van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 29 km/h. De overtreding vond plaats op 25 maart 2020 op de Rijksweg A2 in Ouderkerk aan de Amstel. De ambtenaar die de overtreding constateerde, had in verband met de coronamaatregelen besloten om geen staandehouding uit te voeren, wat leidde tot de sanctie op basis van het kenteken van het voertuig. De gemachtigde van de betrokkene betwistte de rechtmatigheid van deze beslissing, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. De gemachtigde verwees naar een eerdere uitspraak van het hof en betoogde dat de vrees voor besmetting met het coronavirus niet in absolute zin aan staandehouding in de weg stond. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal concludeerde tot bevestiging van de beslissing van de kantonrechter, wijzend op de onduidelijke situatie ten tijde van de coronamaatregelen.

Het hof oordeelde dat de ambtenaar ten onrechte had afgezien van staandehouding en dat de werkinstructie die ten tijde van de overtreding gold, niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de sanctie aan de betrokkene niet in stand kon blijven. Tevens werd bepaald dat de proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen, en het hof veroordeelde de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.683,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.292.021/01
CJIB-nummer
: 232740739
Uitspraak d.d.
: 16 december 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. I.N.D.J. Rissema, kantoorhoudende te Dordrecht.

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 17 november 2021 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De meervoudige kamer heeft het onderzoek gesloten.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 282,- voor: “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 29 km/h”. Deze gedraging zou zijn verricht op 25 maart 2020 om 14:15 uur op de Rijksweg A2 in Ouderkerk aan de Amstel met het voertuig met het kenteken [kenteken] . In het zaakoverzicht heeft de ambtenaar als reden voor het achterwege laten van een staandehouding het volgende vermeld: “In verband met coronagevaar.” In het aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2021 heeft de ambtenaar, voor zover hier relevant, desgevraagd het volgende verklaard: “Ik, verbalisant, verklaar dat ten tijde van de uitbraak van COVID-19 medio maart 2020 bij de politie mondeling de werkinstructie werd afgegeven om lichte verkeersovertredingen zonder staandehouding af te doen in verband met gevaar voor besmetting. In het begin bestond er nog geen werkinstructie op papier. Te denken valt hierbij aan lichte snelheidsovertredingen die geen gevaar vormden. Zo ook heb ik deze overtreder op kenteken bekeurd. De werkinstructie op papier is later gekomen en zal ik ook nog bijvoegen. De lijst met feiten waarover geschreven wordt, kan ik niet meer achterhalen.”
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat onvoldoende is gebleken dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding aanwezig was. De ambtenaar verwijst voor wat betreft het afzien van staandehouding enkel naar een interne geldende (mondelinge) werkinstructie. De gemachtigde stelt dat een werkinstructie in zijn algemeenheid niet kan leiden tot de conclusie dat staandehouding niet mogelijk is. De gemachtigde verwijst hierbij naar overweging 6 van het arrest van dit hof van 30 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8875. Een werkinstructie kan volgens de gemachtigde niet zomaar de uit artikel 5 van de Wahv voortvloeiende regel dat staandehouding in beginsel moet plaatsvinden, tenzij zich geen reële mogelijkheid daartoe voordoet, aan de kant schuiven. Dit zou in strijd zijn met het wezen van deze regel die juist met zich meebrengt dat in iedere situatie moet worden bezien of staandehouding wel of niet reëel mogelijk was. Naar de mening van de gemachtigde staat de vrees voor besmetting met het coronavirus niet in absolute zin aan staandehouding in de weg. Immers, bij staandehouding kunnen, zo betoogt de gemachtigde, de nodige hygiënevoorschriften in acht worden genomen teneinde besmetting te voorkomen. Zo kan een mondkapje worden gedragen, kunnen de handen –na het aanpakken van het rijbewijs van de bestuurder– worden gedesinfecteerd en kan er een ruime afstand worden gehouden. Ook indien er sprake was van vrees op besmetting, kon er derhalve, zo stelt de gemachtigde, een staandehouding plaatsvinden. De gemachtigde wijst er daarnaast nog op dat van onbekendheid met het virus ten tijde van de gedraging geen sprake (meer) was. Op 11 maart 2020 was er in Nederland officieel sprake van een pandemie.
3. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal concludeert tot bevestiging van de beslissing van de kantonrechter. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger de werkinstructie overgelegd die ten tijde van de onderhavige gedraging van kracht was. De vertegenwoordiger wijst erop dat de gedraging in het begin van de COVID-19 crisis is geconstateerd. Op dat moment was de situatie nog zo onduidelijk dat direct contact tussen politieambtenaren en verkeersovertreder(s) redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoorde. Naar de mening van het openbaar ministerie was er sprake van een vorm van overmacht, die meebracht dat beboeting van verkeersovertredingen op basis van het kenteken toelaatbaar was.
4. Ingevolge artikel 5, eerste volzin, van de Wahv wordt, indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.
5. De Werkinstructie Verkeershandhaving i.v.m. het Coronavirus (versie 23-03-2020) bevat de volgende instructie: “Wanneer mogelijk bekeuren op kenteken en alleen staande houden en aanspreken als dit echt en direct noodzakelijk is”.
6. In artikel 5 van de Wahv ligt het uitgangspunt besloten dat de ambtenaar die een gedraging constateert de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat aan hem als bestuurder een sanctie kan worden opgelegd. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien redelijkerwijs geen mogelijkheid bestaat om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, in welk geval de sanctie aan de kentekenhouder wordt opgelegd. Als op dit punt een verweer wordt gevoerd, zal de officier van justitie of de rechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen en zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting moeten vragen.
7. De Werkinstructie Verkeershandhaving i.v.m. het Coronavirus bevat geen verwijzing naar een wettelijke grondslag, terwijl ook anderszins niet is gebleken van een wettelijke basis. De instructie “wanneer mogelijk bekeuren op kenteken en alleen staande houden en aanspreken als dit echt en direct noodzakelijk is” is strijdig met het in artikel 5 van de Wahv besloten liggende uitgangspunt dat de ambtenaar, die een gedraging constateert die is omschreven in de bijlage bij de Wahv, de bestuurder van het voertuig staande houdt indien dit redelijkerwijs mogelijk is. Een wettelijk voorschrift zoals artikel 5 van de Wahv kan niet buiten werking worden gesteld door een werkinstructie zoals hier aan de orde. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de verspreiding van het Coronavirus ten tijde in geding het oordeel kon rechtvaardigen dat sprake was van zodanig bijzondere omstandigheden dat van ambtenaren niet in redelijkheid verwacht kon worden dat zij een bestuurder staande houden met inachtneming van de in vorenbedoelde werkinstructie opgenomen aanvullende veiligheidsmaatregelen, zoals het aantrekken van wegwerphandschoenen en ten minste anderhalve meter afstand houden van de te controleren persoon.
8. Het voorgaande betekent dat de ambtenaar ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 5 van de Wahv door de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen. Aan die onjuiste toepassing verbindt het hof de consequentie dat de beschikking, waarbij de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd, niet in stand kan blijven. Hetgeen overigens door de gemachtigde is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Het hof zal, gelet op het voorgaande, de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigen. Tevens zal het hof bepalen dat het bedrag van de zekerheidstelling aan de betrokkene dient te worden gerestitueerd.
9. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift, de nadere toelichting en het verschijnen ter zitting bij het hof dienen in totaal 4,5 procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 748,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.683,- (4,5 x 748,- x 0,5).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.683,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. Sekeris, Van Schuijlenburg en De Witt in tegenwoordigheid van
mr. Pranger als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.